heden een identieke keus zou maken bij het aanwijzen van een bepaald ver-
schijnsel door een bepaalde kleur. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. koläcny
heeft yerder ook nagegaan in hoeverre de topografische begrippen die men via de
communicatiemedia verneemt, op school geleerd werden. Dit is ook een aspect
van de behoeften van de scholier als kaartgebruiker.
Vöör de instelling van de ICA werkgroep is er al verspreid onderzoek gedaan
naar de visuele waarneming van kaartsymbolen. Hieronder zal in het kort aan-
gegeven worden op welke gebieden dit onderzoek zieh zo al bewogen heeft.
A. Kaartelementen
Lengte. Verschillen in waarde kan men door verschillen in lengte van het toe-
gepaste symbool weergeven. De orientatie van het symbool speelt dan een rol bij
het schatten van de lengte. künnapas heeft berekend6, dat vertikale lijnen ge-
middeld 7 langer geschat worden dan horizontaal verlopende lijnen.
Oppervlak. De schatting van de grootte van het oppervlak van Vierkanten en
rechthoeken blijkt geen grote afwijkingen van de werkelijkheid te vertonen7. Meer
Problemen geeft het schatten van de grootte van het oppervlak van cirkels.
h.-j. meihoefer heeft een onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van de cirkels
als een effectief kartografisch symbool8. Hij komt daarbij aan de hand van tests
tot het aangeven van de kleinste verschillen in cirkelgrootte die door kaartlezers
nog waargenomen kunnen worden. Op grond daarvan heeft hij een legenda op-
gesteld waarin die kleinst mogelijke waarneembare verschillen staan aangegeven
(zie fig. 3). Het betreft hier cirkels die niet opgevuld zijn; bij met kleur of rasters
ingevulde cirkels zullen de testresultaten waarschijnlijk anders uitvallen.
Driedimensionale Symbolen. Bij bevolkingskaarten hebben kartografen lang ge-
zocht naar een karteermethode, waarbij zowel kleine als grote bevolkingsconcen-
traties in een gebied op een eenduidige manier weergegeven konden worden. Dat is
bijzonder moeilijk doordat de te karteren waarden zo ver uiteenlopen. Men meende
de oplossing hiervoor gevonden te hebben, door de waarden weer te geven door
middel van bollen, een manier waarmee men zowel kleine als grote aantallen kan
karteren met behoud van een duidelijk kaartbeeld. Wiskundig was deze oplossing
zeker juist.
Bij de opstelling van een aan te bevelen legenda voor een Wereldbevolkingskaart
op de schaal 1:1 000 000 door een commissie van de International Geographical
Union heeft men verschillende in aanmerking körnende Symbolen getest, en wel
kubussen, bollen, Vierkanten en cirkels. Dit onderzoek9 was zö ingericht, dat men
een aantal proefpersonen een kaart met Symbolen die in grootte varieerden (zoals
in fig. 4) voorlegde, en hen vroeg te schatten hoe groot die Symbolen waren in ver-
gelijking met een symbool waarvan de waarde aangegeven was.
De uitkomsten van de verschillende tests leerden dat de schattingen van de
waarde van volume-symbolen, zoals kubussen en bollen, proportioneel waren met
het door deze Symbolen ingenomen oppervlak. Kartografische Symbolen die met
behulp van perspectivische werking zö geconstrueerd worden, dat ze de indruk
geven kubussen of bollen te zijn, en als zodanig een bepaalde waarde weergeven,
Schieten dus aan hun doel voorbij, want de schattingen van het volume van de
Symbolen door de kaartgebruikers zijn in de praktijk slechts schattingen van het
ingenomen oppervlak. De 'terreinwinst' en het duidelijker kaartbeeld, dat men
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift IV (1970) Nr. 5
468
Thematische Kartografie en visuele waarneming