geschiktheid bezat voor zijn toekomstige werkkring. Een vergelij
kend onderzoek na afloop van deze periode wees uit wie als candi-
daat landmeter gedurende drie jaar, onder toekenning van een toe
lage van duizend gulden 's jaars (18), de opleiding zou mogen
volgen. Immers het aantal plaatsen voor adspirant landmeter van
het Kadaster was beperkt en wisselde naar behoefte. Voor de eerste
cursus die in September 1919 zou beginnen waren het er tien, waar
onder twee meisjes. De vraag of vrouwelijke candidaten in opleiding
konden worden genomen werd n.l. door het Ministerie van Finan
ciën in Februari 1919 bevestigend beantwoord (19). Wel maakte
men de restrictie dat hun aantal beperkt moest blijven tot een vijfde
van het aantal beschikbare plaatsen.
Enige jaren later hebben nog eens twee meisjes de opleiding ge
volgd; beiden zijn tlians hoofdlandmeter van het Kadaster. Sinds
1932 staat het ambt van landmeter van het Kadaster echter slechts
open voor mannelijke Nederlanders. Dit zal mede een reden zijn
dat de geodetische student van 1955 het voorrecht moet missen
samen te kunnen studeren met vrouwelijke collega's.
Het leerplan (20) omvatte, behalve de wiskundige, de landmeet
kundige, de juridische en de kadastrale vakken onder meer agrarisch
recht, landhuishoudkunde, cultuurtechniek, ruilverkaveling, geolo
gie, agrogeologie, akker en weidebouw en zelfs een overzicht van de
houtteelt en bosrenterekening. De belangrijke plaats die de ruilver
kaveling in ons land zou gaan innemen is in de samenstelling van
dit programma duidelijk merkbaar.
De landbouwkundige en cultuurtechnische vakken zouden worden
gedoceerd door de hoogleraren van de Landbouwhogeschool, de geo
desie door prof. ir J. W. Dieperink (1878-1934) (21), eveneens als
69