satie en economische ontwikkeling, maar beschouwden technologieoverdracht en -diffusie (impliciet)
als imitatieprocessen die niet de moeite van het bestuderen waard waren. Nederland - zo stelde men -
droeg na de Gouden Eeuw nauwelijks bij aan de technische ontwikkeling, behoefde slechts kennis te
nemen van het immense reservoir van buitenlandse innovaties, en kon deze - indien gewenst - direct
toepassen. Er kan echter worden aangetoond, dat met deze visie essentiële aspecten van de economi
sche ontwikkeling en de industrialisatie onbegrepen blijven. Bovendien blijven wezenlijke probleem
stellingen van de technische ontwikkelingen onderbelicht. Technologieoverdracht en -diffusie zijn
ingewikkelde en interessante processen.
Het is echter niet verwonderlijk dat verschillende Nederlandse techniekhistorici van liet eerste uur op
een andere wijze erkenning dachten te verwerven dan door zich te richten op Nederland. Nu moet men
de term 'techniekhistorici niet misverstaan. Zij waren zeker geen professionele historici, die full-time
bezig waren met hun vakgebied. Het betrof auteurs -vooral ingenieurs - die onafhankelijk van elkaar
en hoofdzakelijk in hun vrije tijd over de geschiedenis van tie techniek publiceerden. De belangrijkste
Nederlandse techniekhistoricus in deze vroege periode was dr.ir. R.J. Forbes. Deze was opgeleid tot
chemisch ingenieur, afgestudeerd in 1923 en terstond in dienst getreden bij de Bataafsche Petroleum
Maatschappij, later Koninklijke Shell. Zijn hobby voor geschiedenis combineerde hij met chemie en
techniek. Hij specialiseerde zich aanvankelijk in tie techniek van de oudheid, vooral betreffende de
mijnbouw, de wegenbouw en het gebruik van materialen, bitumen en petroleum. Na de Tweede
Wereldoorlog breidde hij zijn terrein uit zowel wat tie thema's als wat het tijdvak betreft. Forbes had
een warme belangstelling voor de wisselwerking tussen techniek, wetenschap en maatschappij, wat
zeker bijzonder genoemd kan worden omdat in zijn tijd de internalistische techniekgeschiedenis nog
sterk domineerde. Toch was ook hij niet altijd vrij van een te simplistische voorkeur voor exacte
datering en een te oppervlakkige beschrijving van sociale en economische omstandigheden. 'Techniek',
'wetenschap' en 'maatschappij' bleven in grote delen van zijn werk drie afzonderlijke, los van elkaar
staande delen. Gedetailleerd onderzoek naar de wijze waarop technische ontwikkeling en maatschap
pelijke omstandigheden elkaar beïnvloeden bracht Forbes niet van de grond. Dit alles neemt niet weg
dat hij in zijn tijd een van de weinige Nederlandse techniekhistorici was met internationale bekendheid
in vakkringen. Forbes werd in 19-+7 benoemd tot bijzonder (in 1959 buitengewoon) hoogleraar in de
geschiedenis van de natuurwetenschappen en techniek aan de Gemeentelijke Universiteit in
Amsterdam. De huidige techniekgeschiedenis in Nederland is weinig beïnvloed door het werk van
Forbes.
In het begin van de jaren zeventig raakte de beoefening van de techniekgeschiedenis in Nederland in
een stroomversnelling. Deze plotseling opbloeiende historische belangstelling vond haar oorzaak in het
feit dat 'techniek onderwerp van maatschappelijke controverse geworden was. In de jaren zestig
raakte de techniek bij velen in diskrediet. De bewapeningswedloop, de milieuvervuiling, de onderdruk
king van tie Derde Wereld en vele andere maatschappelijke hete hangijzers leken hun oorzaak te
vinden in het karakter van de moderne technologie. Deze maatschappelijke aandacht voor techniek
leidde op twee geheel verschillende manieren tot een bestudering van de geschiedenis. Er waren critici
van de techniek die de these, dat de techniek onbeheersbaar geworden was, in haar eenvoud weliswaar
te massief vonden, maar die wel op zoek wilden gaan naar de historische en sociale mechanismen die
er voor hadden gezorgd dat de techniek was ontspoord. Zij maakten deel uit van wat toen - en nu -de
'Wetenschap, Techniek en Samenleving' (WTS) beweging heette, en werden veelal aangetroffen onder
studenten en jonge wetenschappers in de natuurwetenschappelijke en technische vakken. Historische
bestudering stond bij deze groep dus in dienst van het maatschappelijk debat over de gevolgen van de
techniek en over de prioriteiten van het technologisch onderzoek. De universitaire techniekgeschiedenis
is weliswaar niet volledig identiek met deze techniek-kritische stroming, maar het is onmiskenbaar dal
het 'techniek-kritische segment' haar voornaamste thuisbasis op de universiteiten had. Daar min of
meer diametraal tegenover stonden ingenieurs die de techniekgeschiedenis te hulp riepen 0111 hun in
diskrediet geraakte vak weer maatschappelijk aanzien te geven. Via de historische bestudering van de
techniek - zo was hun redenering - kon immers aangetoond worden dat de techniek geen kille