w
Ü5
1V' t
sonar, een instrument om obstructies zoals wrakken en riffen op de zeebodem ter zijde van het vaartuig
te detecteren.
Door het gebruik van meerdere transducers in het verticale vlak kan bij een bekende afstand tussen de
transducers het faseverschil worden gemeten tussen de ontvangst van het door de bodem gereflecteerde
signaal op twee of meer transducers. Hierdoor kan op eenvoudige wijze de hoek worden bepaald tussen de
verticaal en het gereflecteerde signaal. Samen met de gemeten afstand, berekend uit het tijdsverschil tussen
het moment van uitzending en het moment van ontvangst van het signaal, wordt hieruit de gemeten diepte
vastgelegd.
Door het gebruik van de techniek van interferometrische zijwaarts schijnende sonar wordt zowel een
diepte- als een obstructiepiot geleverd.
(let ij meting
De tijdens het opnemen gelode diepten moeten (achteraf) worden gecorrigeerd voor de waterhoogte
van het getij tot het z.g. reduetievlak. Voor het Nederlandse deel van de Noordzee wordt daarvoor het
vlak van gemiddeld laag-laagwaterspring (gLLWS) gehanteerd, maar over niet al te lange tijd zal dit
vlak worden vervangen door Lowest Astronomical Tide (LAT). Het verloop van dit vlak ten opzichte
van het middenstandsniveau wordt weergegeven in de reductiekaart samen met de lijnen van gelijk
tijdig hoog- dan wel laagwater en deze wordt regelmatig
geactualiseerd, voor het laatst in 1988, na verkregen recente
meetgegevens.
Om de reductie te bepalen wordt gebruik gemaakt van
peilschalen aan de wal en/of van in zee gelegde bodempeil
schalen. Sedert WO II tot in 1984 werd daarvoor gebruikt
de zelfregistrerende peilschaal type Sinitt 1940, bijgenaamd
de prikkerpeilschaal, omdat de registratie van de water
hoogte (-druk) boven het instrument plaatsvond door het
prikken van een gaatje in een papierstrook. Behoudens
het vervangen van het mechanische uurwerk door een
elektronisch klokje is dit instrument in zijn gebruiksperiode
niet ingrijpend gewijzigd.
In 1984 kwam de "solid state1' getijmeter DAG-6000 (Digital Autonomous tideGauge, with 6000
memory places) in gebruik, ontwikkeld door de Technisch Fysische Dienst TNO in samenwerking met
de Rijkswaterstaat en de Koninklijke Marine, liet hart van dit instrument is een Paro Scientific
druksensor en kwartiergemiddelde waarden kunnen tot maximaal 60 etmalen in een geheugencassette
worden opgeslagen. De verdere uitwerking is "state of the art" eind jaren zeventig en dus nogal bewer
kelijk met een start-stop-eenheid en een aparte lees- schrijf-koppeling. De werkwijze is met de komst
van PL's aan boord van de opnemingsvaartuigen wel gemoderniseerd en getijreductie geschiedt nu
semi-automatisch.
De nieuwste ontwikkeling op dit gebied betreft PREMO (PREdictie MOdule), een bij het Waterloop
kundig Laboratorium te Delft ontwikkeld software pakket, waarbij het verticale getij in gewenste
posities en op gewenste tijdstippen wordt samengesteld uit het astronomische getij en een "surge"
(meteorologisch bepaalde) component. In 1998 is PREMO geïnstalleerd op de Noordzeeopnemings-
vaartuigen, waar het wordt gebruikt voor de operationele evaluatie, waarna naar verwachting de DAG-
6000 als standaard-instrument zal uitfaseren.
Automatisering
Als in 1969 Neil Armstrong de eerste stap op de maan zet wordt bij de Dienst der Hydrografie van de
Koninklijke Marine de eerste stap gezet op de weg naar automatisering. In 1970 verscheen op Hr.Ms.
'Snellius' een computer, zo groot als een bescheiden bureau, een IBM 1130 met maar liefst 8kB
ff?
Koninkli|ke Marine
Dienst der Hydrografie
Jubileumvignet.