De reversieslinger, een keerpunt in de geschiedenis van de zwaartekrachtsmetingen. Covert Strang ran Hees In/riding. Voor het meten van de zwaartekracht op aarde staan in de praktijk twee methoden ter beschikking: het meten van de periode van een slinger en de vrije val. Deze laatste methode is pas sinds 1965 opgekomen omdat de valtijd van een voorwerp zeer moeilijk nauwkeurig te bepalen is. Met behulp van interferentie van laserlicht en een atoomklok kan men tegenwoordig een precisie van 10-9 g bereiken (g is de versnelling van de zwaartekracht op aarde). Vóór 1965 was de slingermethode echter het meest nauwkeurig: 10 g. Met name de zogenaamde "reversie slinger" is erg interessant vanuit mechanisch en mathematisch oogpunt, zodat het jammer zou zijn als deze methode vergeten zou worden. Hieronder volgt de beschrijving. Geschiedenis. De slingermethode werd het eerst voor uurwerken toegepast door Christiaan 1 luygens in l(>56. Hij construeerde slingeruurwerken die over heel Europa verkocht werden. Daarbij viel het op dat de klokken in Scandinavië voor gingen lopen en in Italië achter. I luygens dacht reeds dat dit kwam, omdat de zwaartekracht in Scandinavië groter is dan in Italië. Door de verbeteringen van de slingermethode in de 19e eeuw was het apparaat ran Defforges ran reap. mogelijk het verloop van de zwaartekracht over de aarde te bepalen Strasser cV- Ilolnle en Bianchica. en daaruit kon men o.a. de afplatting en totale massa van de aarde 1900 (coll. 'li I), afd. Geodesie). berekenen. Verder leverden de zwaartekrachtsmetingen een grote bijdrage aan het geofysisch onderzoek. Nieuwe theorieën over gebergtevorming en isostasie werden hierop gebaseerd. I let probleem van zwaartekrachtsmeting met een slinger is dat de lengte van de slinger precies gemeten moet worden. In 1800 schreef Pronv een theoretische verhandeling waarbij het begrip reversieslinger werd ingevoerd. Daarbij wees hij erop dat men een slinger kan omdraaien en om een tweede draaipunt kan laten slingeren zodat de slingertijden voor beide draaipunten gelijk zijn. De lengte van de slinger is dan de afstand tussen de draaipunten. Dit is een zeer opmerkelijke uitvinding omdat dit idee niet voor de hand ligt. Ook de verdere uitwerking van de metingen en de instrumentele verbeteringen die in de 19e eeuw werden ontwikkeld zijn erg interessant. In 1811 toonde Bohnenberger aan dat de slingertijden niet exact gelijk hoeven te zijn. maar dat een benadering voldoende is en dat men dan een correctie hiervoor kan uitrekenen. De eerste reversies linger die geconstrueerd werd is van Kater in 1826. Nadien zijn in de 19e eeuw vele verbeterde versies van de reversieslinger gebouwd. De problemen lagen vooral in de wrijving en opwaartse druk van tie lucht, temporatuurscorrecties. het meeslingeren van het statief, de stabiliteit van de ophangpunten en de wrijving in het draaipunt. Bessel heeft verbeteringen aangebracht door de invloed van de meeslingerende lucht en het rollen van de draaipunten te analyseren. Hij bewees dat een symmetrische vorm van de slinger deze storingen vermindert (1849). Fig. I Slingeruurwerk en slinger 0

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2001 | | pagina 11