Door de juridische spelregels inzake grond is liet kadaster in ons platte land in essentie een twee
dimensionale zaak: de kadastrale plans vermelden geen hoogte. De topografische kaarten vermelden
wél hoogte, evenals - hoe kan het anders - de waterstaatskaarten. Op zulke kaarten vinden we echter
doorgaans slechts globale hoogte- dan wel dieptecijfers of -lijnen. Maar er zijn natuurlijk preciesere
gegevens. Die staan in het numerieke bestand van het NAP.
De geschiedenis van het NAP is een lange en boeiende14. Als laaglanders hebben we iets met het NAP,
omdat dit bij grove benadering aangeeft hoever we ons boven of onder het wateroppervlak bevinden
als dat vrij spel zou krijgen. Plaatselijke RD-coördinaten laten ons in het dagelijks leven koud. maar
NAP kunnen we in elk jachthaventje aflezen. I loogtemeten is het meten van hoogteverschillen ten
opzichte van een referentiepunt. Dat gebeurt en gebeurde in de
17e en 18e eeuw al - heel toepasselijk - door waterpassen. Al
vóór de Bataafs-Franse tijd ging de voorkeur uit naar één
landelijk hoogtesysteem. Nicolaas Gruquius. Lulofs en Bolstra
hadden in de 18e eeuw al vergeefs geprobeerd het AP in het
gewest Holland algemeen ingang te doen vinden, maar er was
een revolutie voor nodig en een militair met wetenschappelijke
ambities om het AP over het gehele land te verspreiden.
Kravenhoff verspreidde tussen 1797 tot 1812 met een team van
geografisch ingenieurs het AP naar waar het het meest nodig
was, te weten langs de rivieren en rond de Zuiderzee. I let
waarschijnlijk door hem daarbij gebruikte waterpasinstrument is
bewaard gebleven. Bij Koninklijk Besluit van 1818 werd het \P
algemeen als vergelijkingsvlak voorgeschreven.
I let verzoek van de Pruisische regering in 187-t aan de
Nederlandse, om door waterpassingen hier te lande het Duitse
hoogtenet aan AP aan te sluiten was de aanzet tot de landelijke nauw keurigheidswaterpassing van
1875-1885. Eerder had België al toenadering tot het AP gezocht. Het Pruisische initiatief was niet
alleen aanleiding tot onze Eerste Nauwkeurigheidswaterpassing en - om verwarring met de oude
uitkomsten ie voorkomen - lot het Normaal Amsterdams Peil (NAP), maar tevens om dat peil te
exporteren. Ook in andere Europese landen waren of kwamen er gewaterpaste hoogtenetten, ook in
berggebieden, waar - anders dan in ons vlakke land - er ook zwaartekrachtsmeting aan te pas kwam,
want tenslotte zijn hoogteverschillen operationeel als potentiaalverschillen in het zwaartekrachtsveld
van de aarde: hoe hoger, hoe meer potentiële energie. In 1954 werd besloten de West-Europese
hoogtenetten te koppelen en een jaar later viel de keuze op het NAP als rekenvlak. Zodoende werd
het NAP ge-Europeaniseerd.
Al in 1938 hadden Deense geodeten, bij hun hoogtemetingen geplaagd door optisch niet of moeilijk te
nemen waterbarrières, succes met de toepassing van de wet van de communicerende vaten: de methode
van het hvdrostatisch waterpassen met peilglazen verbonden door een lange met water gevulde slang;
een tlesjeswaterpas voor de lange afstand. In Nederland kwam deze methode goed van pas toen bij de
uitvoering van het Deltaplan vèr uit de kust, NAP gevraagd werd. Het hydrostatisch geboekte succes
was de aanleiding om - na de Tweede en Derde Nauwkeurigheidswaterpassingen in 1926-1940,
respectievelijk 1950-1959 - te beginnen met een Vierde Nauwkeurigheidswaterpassing, waarbij een
vaartuig, toepasselijk de "Niveau gedoopt, van 1965 tot 1978 hydrostatisch waterpassend de binnen
wateren bevoer, zoals optische waterpasploegen de voorkeur hebben voor landwegen. Deze onderne
ming was een controle - geodeten zijn graag zeker van hun zaak - op de klassieke optische waterpas
sing; er werden geen afwijkingen gevonden.
IIaterpasinstrumenl fabrikaat
Onderclewijngaavt anzins.
waarschijnlijk door Krayenhofj
gebruikI bij de verspreiding van hel
AP (1797- IS 12). Call. Afd. Geodesie
Tl Delft.
14 A. Waalewijn (red.), Drie eeuwen Normaal Amsterdams Peil, 2e druk, Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage 1987.