Het werk van landmeter L.C. Machen in Epe en Oene J.C. Kreffer Op donderdag 27 november 1997 werd het eerste exemplaar van de "Kadastrale Atlas Epe en Oene 1832" uitgereikt aan de burgemeester van de gemeente Epe, de heer L. Eland. In de jaren ervoor had ik meegewerkt aan de totstandkoming ervan door een deel van de drie en veertig kaarten (over) te tekenen. Bij de atlas hoort een boekwerk, waarin o.a. de kadastrale geschiedenis van de gemeente wordt beschreven. Als in zo'n beschrijving wordt gezegd "dat een driehoeksnet werd opgebouwd, waarbij gebruik werd gemaakt van vaste punten in het landschap en baken, de zogenaamde Lange Juffers", dan vraag ik me af of de gemiddelde lezer er enig idee van heeft hoe dat ging. Want het was natuurlijk een hele klus die, behalve de meetkundige kant ervan, zelden uitvoerig wordt beschreven, omdat de gegevens ontbreken. Voor de lezers van het kwartaalblad van de Historische Vereniging Ampt Epe heb ik toen in een verhaal beschreven hoe er werd gemeten en hoe "alles er omheen" zich zou kunnen hebben voorgedaan. Dat verhaal wil ik hier gedeeltelijk herhalen. Het meetkundige deel kan ik achterwege laten, omdat de meeste lezers van dit tijdschrift ter zake kundig zullen zijn; zo hoef ik niet uit te leggen wat een driehoeksmeting inhoudt. Wel wil ik in enkele regels iets over de landmeter zeggen. Men werd landmeter bij de kadastrale metingen door een beoordeling of examen en een eedsafleg ging. Er waren twee klassen: een eerste en een tweede. Ze ontvingen geen vast salaris, maar kregen per aantal gemeten hectaren en percelen betaald. Dat bracht met zich mee dat de neiging bestond om het aantal percelen zo groot mogelijk te maken. De landmeters der eerste klasse waren voor het werk verantwoordelijk, die der tweede klasse waren bij hen in dienst, maar werden door het Rijk benoemd. Verder waren er leerlingen, die het vak moesten leren. De hoofdrol in Epe en Oene speelt landmeter der eerste klasse L.C. Machen. In het werk van ing. P.S. Teeling "Landmeters van de kadastrering van Nederland" komt men vijf mensen tegen met de naam Machen, van wie er drie in Gelderland werkten en in een aantal gevallen samenwerkten. Het waren A.U. Machen, H..I. Machen en L.C. Machen. (De aard van de relatie heb ik niet onderzocht.) L.C. Machen was de man die bij de metingen in Epe en Oene de leiding had. A.U. Machen heeft enkel bemoeienis gehad met de grensbepaling, de delimitatie. De voorbereidingen De Methodieke Verzameling der Wetten op het Kadaster schreef voor, dat bij kadastrale metingen in een gemeente als eerste de grenzen tussen de betrokken gemeente en de naburige gemeenten moest worden bepaald. Men noemde dit de limietscheiding. Voor Epe en Oene betekende het, dat de landmeter met burgemeester Van der Feltz, de burgemeesters van de aangrenzende gemeenten en verschillende aanwijzers de grens van Epe en Oene zouden langslopen. De aanwijzers waren burgers die plaatselijk goed bekend waren met de situatie. Nadat de landmeter proces-verbaal had opgemaakt kon hij de volgende stap doen; het opmaken van het register van de driehoeksmeting. Wanneer we de archiefstukken bekijken, dan lijkt het of er iets niet klopt. We treffen een proces verbaal van limietscheiding aan, gedateerd 28 oktober 1831, en een register van driehoeksmeting dat op 1 december 1827 is opgemaakt. Er is hier geen sprake van een vergissing, maar het heeft, neem ik aan, te maken met het besluit van de Koning van 21 december 1825, waarin methoden werden aangegeven om de kadastermetingen te bespoedigen; het duurde te lang. Om er voor te zorgen dat de grensbepaling de verdere metingen niet in de weg zou staan, werd eerst door de burgemeesters en aanwijzers de grens overeengekomen en in een proces-verbaal vastgelegd. Meningsverschillen zouden bij die gelegenheid moeten worden opgelost. Rekening houdend met de aldus overeengekomen grenzen werd het gebied van de gemeente opgemeten. Na afloop

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2002 | | pagina 10