Over landmeters en vuurtorens'
In 1885 rukken landmeters per trein maar ook met paard en wagen uit, om in heel Nederland
lokale informatie in te winnen voor een inventarisatie van vaste richtpunten. Soms zijn militairen,
lokale bestuurders, maar ook vuurtorenwachters, behulpzaam bij het mogelijk maken van de
beoogde werkzaamheden. De opdrachtgever is de kersverse Rijkscommissie voor Graadmeting en
Waterpassing en het doel is te komen tot een meetkundige grondslag, waaraan alle metingen van
het Kadaster zullen worden verbonden. Pas in 1929 publiceert de Rijkscommissie de definitieve
resultaten: De Staten van Waarnemingen en Uitkomsten plus de Rechthoekige Coördinaten van
vaste punten, die op dat moment behoren tot het le of 2e orde netwerk van de Rijksdriehoeks
meting.2 Na voltooiing wordt Het Kadaster belast met het onderhoud van de netwerken.
"Driemaal is scheepsrecht", kregen de mannen mogelijk op het hart gedrukt. Het is immers al de
derde keer dat in die eeuw, een netwerk van een dergelijke omvang in ons land gemeten gaat
worden. Tussen 1802 en 1811 werd onder leiding van luitenant-generaal Baron C.R.T. Krayenhoff
een netwerk van Duinkerken tot Jever gemeten. In 1864 werd bekend dat de waarnemingen niet
voldeden als bijdrage aan een graadmeting voor Midden-Europa. De Nederlandse Regering gaf
een jaar later de opdracht aan Ir. F.J. Stamkart 1805) de kwaliteit te verbeteren door punten,
behorend tot de "Meetkunstige Beschrijving van het Koninkrijk der Nederlanden over te meten.
Met nog slechts drie punten te gaan, overleed Stamkart in 1882. Bij de berekeningen bleek al
spoedig dat de hoekmetingen in de
vaste punten in combinatie met één
gemeten afstand,3 weer niet
voldeden aan de kwaliteit die
vereist werd.
"Den Haag" toonde zich hier niet
blij mee en na enige aarzeling
wordt in 1885 opnieuw gestart met
de inventarisatie voor de vaststel
ling van een netwerk van zowel de
eerste als van de tweede orde. Dit
keer onder leiding van Prof. Dr. Ch.
M. Schols (1849-1897).
Met instructies, pen en papier op
zak, trekken de landmeters door
stad en land. In een voor dit doel
uitgereikt schrift met harde kaft wordt genoteerd, wat de bruikbare bijzonderheden van potentiële
vaste punten zijn. Schetsen van torens en persoonlijke indrukken over de omstandigheden, worden
zo nauwgezet en in inkt aan het papier toevertrouwd. Nog veel van deze aantekeningen zijn
voorhanden in het Archief van de Rijkscommissie, dat met ingang van 1 januari 1930 is onderge
bracht bij den op dien datum ingestelden Bijhoudingsdienst der Rijksdriehoeksmeting"
De samensteller van dit artikel heeft onderzoek mogen verrichten in dit archief, dat zich bevindt in
het hoofdkantoor van het Kadaster te Apeldoorn. Hij heeft daarbij zijn interesse voor vuurtorens
als insteek gekozen.
Kees van Hamersveld
1 Met dank aan Frans Jansen en Gé Lobé (Kadaster, RD)
2 Hk. J. Heuvelink; Nederlandse Rijsdriehoeksmeting, Delft, 1929.
3 In 1886 en 1887 werd in de Haarlemmermeer een 6 kilometer lange basis gemeten.
TTooTd.
AJb. 1. Gedeelte van de kaart van Harlingen met Westerkerk en
vuurtoren (Uit: J. Kuyper, Gemeente-Atlas, Leeuwarden 1866).