v
\YMohlE?<<
7.5 yi
t.K AVD?
dijkmetingen werden opgedragen aan erkende
landmeters en zo ontmoeten we in de loop der
tijd bij het waterpassen aan de Lekdijk achter
eenvolgens Dirck van Groenoue, Floris van
Diepenem, Bernard de Roij en Justus van
Broeckhuijsen, alle met Utrechtse admissies12;
verder Jan de Witt, Petrus J. Adan (een
Brabants landmeter die bij de hand was in
verband met de kartering van de Baronie van
IJsselstein in 1738)° en kapitein-ingenieur
Albert C. Veltgen. Voor zover na te gaan was
Jan Eijken in 1727 de eerste dijkmeester die
met een landmetersadmissie (Utrecht 1721)
door het hoogheemraadschap werd aangesteld.
De Lekdijk Benedendams, globaal tussen
IJsselstein en Schoonhoven, was verdeeld in
twee 'kwartieren' en Jan kreeg als opvolger
van zijn vader, dijkmeester Wouter Eijken, het
benedenkwartier toebedeeld, dus het vak
beneden Jaarsveld. Wouter Kuyk werd Jan
Eijkens opvolger; hij had geen landmetersad
missie, maar zijn enige zoon Jan (geb. 1737)
had die wèl. Met de komst van landmeter Kuyk
als dijkmeester scheen er voor de 1 O-jaarlijkse
dijkmetingen geen behoefte meer te hebben
bestaan aan het inhuren van landmeters van
buiten, want in mei 1770 - de eerste dijkmeting
sedert Kuyks aantreden - werd er bij de finan
ciële verslaglegging, anders dan voorheen,
geen naam van een landmeter genoemd bij de
"meting van de hoogte, breedte en glooying
van de Lekkendijk".1'1
Dijkmeester landmeter Jan Kuyk kreeg lande
lijke bekendheid als rivierkundige. Zo rappor
teerde hij in november 1766 samen met
kapitein-ingenieur Veltgen (Utrecht) en de
landmeters Frederik Beijerinck (Gelderland) en
Melchior Bolstra (Flolland) over gewenste
rivierverbeteringen bij 's-Gravenwaard, Herwen,
Millingen en Pannerden15; zulks in het kader van
het interprovinciaal rivieroverleg. Door tegen
strijdige belangen en inzichten was dat eerder
vastgelopen en had men ten einde raad een
beroep gedaan op de goede diensten van de
jeugdige stadhouder Willem V"' Om uit de
impasse te geraken wees deze in het voorjaar
van 1767 zes deskundigen aan - twee uit elke
van de drie provincies Holland, Utrecht en
Gelderland - om hem, door tussenkomst van de
luitenant-kolonel B.J. de Roij en de kapitein
ingenieur R. van Suchtelen, van advies te
dienen. Jan Kuyk en Gijsbert van derVen waren
de Utrechtse deskundigen. Samen met de andere
experts (M. Bolstra en Ary Koelewijn voor
Holland en H. van Meurs en J. Dormans uit
Gelderland), waren zij op 29 september 1767
aanwezig bij de voortgezette beraadslagingen in
de Trèveszaal in Den Haag. Namens het dwars
liggende Utrecht hadden Kuyk en Van der Ven
op 4 september bij De Roij en Van Suchtelen in
's-Hertogenbosch een afzonderlijk rapport
ingediend." In verband met de voorbereidingen
voor zijn huwelijk te Berlijn op 4 oktober was
Willem V helaas verhinderd dat aan te horen.
Eind januari 1771 onderscheidde dijkmeester
Kuyk zich bij het bezweren van een dreigende
V -
7
HF -
Afb 3. "OP DEN 7 JULY 1763 HEEFT DEN
LAND=MEETER IAN KUYKAEN DESEN
MOOLEN DEN EERSTEN STEEN GELEGD
"S"v
\v
Muller en Zandvliet. Ook voor alle hierna vermelde admissies wordt naar dit boek verwezen.
L. Aardoom, Generaale land-kaarte van den Loopicker-waard, gemeten Ao 1771 door David Willem Carel Hattinga, Alphen a/d
Rijn 1993, p. 17 en 19.
14 LBIJ, portef. nr. 105, rekening 7/6-1769-6/6-1770.
15 Van den Brink.
1® G.P. van de Ven, Aan de wieg van Rijkswaterstaat, Zutphen 1976, p. 314.
17 Gelders Archief, archief van het College tot de Beneficiëring van Neder-rijn en IJssel, inv. nr. 9, notulen 29/9-1767.
12