van de metingen van 1509, 1527/28 en
1536/1537, welke in de orde van grootte van
2,5 zijn, naar hedendaagse maatstaven toch
noch vrij groot lijken.
Maten: morgens en roeden
Roeden: in de jaren van de bedijking van het
Bildt werden overal in Europa lokale lengte- en
oppervlaktematen gebruikt, in Friesland was
dit niet anders. Plaatselijk werd de roede als
lengtemaat gehanteerd, die van plaats tot plaats
een verschillende lengte had. Wanneer de
dorpspastoor een grote voet had leidde dat er
toe, dat de dorpsvoet en -roede ook groter dan
het gemiddelde waren. Toch werd er tussen
roeden als de Bergumer-, Bozumer- of
Oosterwierumerroede wel een soort standaard
roede in Friesland gebruikt. Dit was de
koningsroede, welke 12 voeten had en waarvan
de lengte in 1813 werd vastgesteld op 3,91278
meter.
Al bij het bedijkingskontrakt van 22 februari
1505 werd overeengekomen, dat "nach rechter
abmessunge Innerhalb teichs nach Lewarder
ruthen zou worden gemeten. In het pachters-
register van 1505 (Abmessung der Bilde)
wordt inderdaad verklaard, dat "nach Lewarder
ruthen gemessen ist". Met deze "Lewarder
ruthe" zal wel de Friese koningsroede bedoeld
zijn, hetgeen blijkt uit de volgende verkla
ringen aangaande een kwestie d.d. 31 oktober
1595. In deze kwestie was de vraag met welke
roede was gemeten. De landmeters Paulus
Sijmens, Cornelis Aedgersz en Pieter Direksz
verklaren, dat zij bij metingen rond
Leeuwarderadeel de "Keyzers- ofte
Conincksroede hebben gebruikt. Zij beweren,
dat deze roede ook zou zijn gebruikt bij de
inpoldering van het Bildt. Deze koningsroede
zou volgens hun zeggen gestaan hebben in de
muur van de, Saecklemastins in Leeuwarden
op de hoek van de Grote en Kleine Kerkstraat.
Hieruit blijkt duidelijk, dat in het Bildt de
koningsroede bij de metingen is gebruikt. Dit
ondanks het feit, dat de initiatiefnemers
Beukelaar c.a van Hollandse komaf waren en
waarschijnlijk bij hun activiteiten andere
lengte- en oppervlaktematen hanteerden.
In het voorafgaande was te lezen, dat na 1505
er drie keer een hermeting van de landerijen
van het Bildt heeft plaatsgevonden. Daarbij is
niet altijd de Friese koningsroede gebruikt,
hetgeen blijkt uit het navolgende betreffende
de metingen, die in mei 1526 zouden
aanvangen:
Deze metingen welke in mei 1526 zouden
beginnen liepen nog al wat vertraging op; het
volgende citaat van de landmeter Peter van
Thabor spreekt voor zich: "nier wij bedreven
nyet mytten eersten, want dye Heeren woldent
meten hebben myt die Delftsche roede, die was
'/2 voet corter dan die Leuwerder roed; ende
daer waren die husluden nyet mede toe freden;
ende sy quamen met wapen ende geweer ende
dreven ons wt dat landt; ende 53' pleyten dact
lanck om, alsoe dat wy lange tyt styl laghen;
mer die Heeren ghynghen toe lesten myt heur
saken voert". Landmeter was toen kennelijk
wel een gevaarlijk beroep. Het zal duidelijk
zijn, dat bij gebruik van de kortere Delftse
roede de uitkomsten van de oppervlaktebepa
lingen uiteraard groter zouden uitvallen. Dat
zou tot gevolg hebben dat de "busluden (de
pachters) dan meer pacht zouden moeten
Afb. 2. „De Lewarder ruthe".