van de Coppello - hij was ook de minister van Binnenlandse Zaken, het departement waarmee de KAW te doen had - van november 1877 tot augustus 1879 tussen de behoudende kabinetten Heemskerk en Van Lynden van Sandenburg gestalte gaf. De eerste jaren De commissie die, gelezen haar naam (Graad meting en Waterpassing) een beperkte opdracht had, bestond uit Stamkart, Oudemans, Van de Sande Bakhuyzen, de Delftse hoog leraar natuurkunde dr. J. Bosscha en de gezag hebbende waterstaatsingenieur G. van Diesen. In de eerste vergadering - op 8 april 1879 dadelijk in Delft gehouden - werd Stamkart tot voorzitter gekozen en Bosscha tot secretaris; om het werk te verdelen werden dadelijk drie subcommissies ingesteld, te weten voor Triangulatie (Stamkart en Oudemans), Waterpassing (Van de Sande Bakhuyzen en Van Diesen) en Astronomische Metingen (Van de Sande Bakhuyzen en Oudemans). Als gewezen hoofdingenieur van de Geografische Dienst in Nederlands Oost-Indië had de sterrenkundige Oudemans - ook weer een leerling van Kaiser - veel geodetische ervaring opgedaan bij de triangulatie van Java. Bosscha (geb. 1831) was in 1878 Cohen Stuart opgevolgd als directeur van PS en werd al eerder secretaris van het internationale Comité Permanent voor de vervaardiging van nieuwe standaardmeters, een onderneming waarop ook de commissie voor de Europese Graadmeting had aangedrongen en waarbij ook Stamkart was betrokken. Van Diesen (geb. 1826) had in 1868 naam gemaakt met de spoorweg overbrugging van de Lek bij Culemborg, een huzarenstukje, waarbij de rivier met één overspanning van 154 meter werd genomen; in die tijd de langste ter wereld, waarvoor hij in 1873 op de Wereldtentoonstelling te Wenen de Gouden Medaille in de wacht had gesleept. Subcommissies bepalen tot de dag van vandaag de werkstructuur van de commissie. De RCGW hield kantoor in Delft. Het is opmerkelijk dat voorzitter Stamkart een halljaar na de oprichting van de commissie verhuisde naar Amsterdam; de dagelijkse zaken van de commissie liet hij blijkbaar geheel over aan secretaris Bosscha. Tot zijn overlijden in januari 1882 had de toen bijna 77-jarige Stamkart het werk aan de driehoeksmeting grotendeels eigenmachtig voortgezet, daarbij op afstand wantrouwend gadegeslagen door zijn mede-commissieleden. Stamkart moet een bekwaam man zijn geweest, maar hij deed het liefst alles zelf en alleen, een handelwijze die hem vooral in zijn laatste jaren parten moet hebben gespeeld en die het gevolg moet zijn geweest van de personele beperkingen die hij zich, gezien de middelen die hem ter beschik king werden gesteld, moest getroosten. In Delft wist hij zich weliswaar te verzekeren van assistentie door pas afgestudeerde ingenieurs, maar hij schijnt er toch maar één tegelijk in dienst te hebben gehad en tegen de tijd dat zo'n tijdelijke kracht enigszins was ingewerkt, vertrok die weer. Stamkarts verhuizing naar Amsterdam vrijwaarde hem van de eventuele bemoeienis van Bosscha, die op de PS de scepter zwaaide en zich als opvolger van Cohen Stuart bij uitstek verantwoordelijk kan hebben gevoeld voor het toezicht op de voortgang van de driehoeksmeting. Was in 1866 de keuze van domicilie voor de nationale driehoeksmeting een praktische ad hoe beslissing geweest, in 1879 formaliseerde Bosscha's benoeming in de commissie de band van de RCGW met de PS. Destijds was Cohen Stuart immers dé expert inzake driehoeksmeting, maar Bosscha was op dit gebied vaktechnisch een buitenstaander en zijn lidmaatschap van de RCGW kwam waarschijnlijk slechts voort uit zijn directeur schap. Na Stamkarts overlijden nam Van de Sande Bakhuyzen de voorzittershamer ter hand en hij zou die tot zijn dood in 1923 - hij werd 84 jaar! - blijven hanteren. Stamkarts plaats in de sub commissie Trangulatie werd ingenomen door de jonge civiel-ingenieur Ch.M. Schols(geb. 1849), die in 1881 als lid tot de commissie was toe getreden en nog datzelfde jaar Bosscha opvolgde als secretaris. Kennelijk liet Bosscha, die tot zijn dood in 1911 gewoon lid van de commissie zou blijven, de uitvoerende kant van het commissie werk graag over aan terzake meer deskundigen; zelf was hij meer een 'onderwijsman' en wat betreft onderzoek ging zijn voorkeur uit naar individuele gedachtevorming dan naar groot schalige projectmatige ondernemingen, zoals die van de RCGW. in

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2004 | | pagina 12