l
randschriften. Doordat later van kwartbladen
op halfbladen werd overgegaan werd de
resterende papierruimte te klein. Er kwamen
toen boekjes met Provinciale Beschrijvingen
bij de Waterstaatskaart. Het administratieve
beheer kon zo uitvoeriger worden behandeld.
Tot 1957 bleven die uitvoering en dat kaart
beeld nagenoeg gelijk. Omdat de hoeveelheid
gegevens per kaart toen een verzadigingspunt
bereikte, werden thema's als hydrologische
waarnemingspunten en watervoorzienings
eenheden als afzonderlijke transparante kaart-
niveaus op 'overkaarten' uitgebracht. Door een
complete topografie als ondergrond te
gebruiken kon men de overkaart ook zonder de
bijbehorende Waterstaatskaart lezen.
Uitgever van de kaart bleef altijd de Rijks
waterstaat. Eerst was de kaart ondergebracht
bij de Algemeene Dienst 1865-1971), na
opheffing daarvan bij de directie Waterhuis
houding en Waterbeweging 1971-1983) en tot
de Grote Efficiency Operatie (GEO!) van het
rijk bij de Meetkundige Dienst, kortweg MD
geheten (1983-1992). De Hoofddirectie van de
Waterstaat besloot in oktober 1982 tot de
1»* Jt
■krUv
Afb. 3 Boekomslag "Waterstaat in kaart".
overplaatsing van de toen 48 mensen. De MD
anno 1931 meende - eerst toen! - dat het
vervaardigen van kaarten bij deze dienst
behoorde te zijn geconcentreerd. Dit omdat het
doublures voorkwam en een doeltreffende
vakontwikkeling bevorderde. Het boek stelt op
basis van bepaalde interviews de vraag in
hoeverre het landmeetkundig tekenwerk van de
MD, gezien de aard en de schaal ervan,
"inderdaad als cartografisch werk te
beschouwen is". De afdeling bleef fysiek in
Den Haag en bleef een andere bedrijfscultuur
houden. De medewerkers voelden zich volgens
het boek geen MD'ers, waren sceptisch en
"sommigen ervoeren de Meetkundige Dienst
zelfs als 'de vijand'".
Die MD besloot in 2001 een onderzoek te laten
uitvoeren naar de historie van de Waterstaats
kaart. Uit het voorwoord van de (nieuwe)
hoofdingenieur-directeur blijkt niet waarom en
waarom toen.
Ontstaan van de kaart, het specialistisch werk,
de relatie met defensie, verspreiding en
gebruik, de kloof tussen verkenners en carto
grafen, het wordt allemaal boeiend geschetst.
De link met de periode voor 1865 wordt gelegd
met aandacht voor polder- en waterschaps-
cartografie en statistische plannen uit de 18c
eeuw van Cruquius.
Sterk is het boek in de schildering van het
culturele contrast bij de start en bij de
beëindiging van de kaart. De rol van de
(rijks)overheid toont geen continuïteit: minister
Thorbecke zette zich persoonlijk in voor de
kaart en minister Maij-Weggen vond de kaart
geen kerntaak meer. Bij de start ging ieder
kaartblad als geschenk naar het Koninklijk
Huis, 125 jaar later zocht men naar betalende
klanten. Uitgebreid en open is de beschrijving
van de personele problemen rond de opheffing,
waarbij tenslotte vijf van de 25 zogeheten
WSK'ers op wachtgeld gingen. In weinig
bedrijfsgeschiedenissen zal er zo weinig onder
de pet worden gehouden, denk ik. (een citaat:
"Vanuit het management van de Meetkundige
Dienst was er weinig begeleiding - voor een
persoonlijk woord was geen tijd")
De AGl-projectleider, die de totstandkoming
van het boek begeleidde, bekent in het huidige
personeelsblad Modem, dat 'het verhaal van de
kaart een aantal leemten vertoont'. Als reden
V n-
GESCHIEDENIS V
DE WATERSTAAT
VAN NEDERLAND
18 6 5-1992
y
nun.*, lit .11
uMjmnno
JE
uk.»
jde