geodesie niet van de grond hadden kunnen
komen. Dat woord kenden we nog niet, maar
wel het werk. Er was in de eerste plaats
behoefte aan, wat we nu noemen, een
'geometrische infrastructuur' voor de bepaling
van plaats en hoogte. De als arts opgeleide
veelzijdige patriot C.R.T. Krayenhoff nam deze
zaken voor zijn rekening: in de jaren 1797-
1812 de verbreiding van het Amsterdams Peil
(AP) langs de grote rivieren en de Zuiderzee en
in de periode 1802-1811 de meting en
berekening van een landsdekkend driehoeks-
net. Het driehoeksnet vormde de grondslag
voor de topografische kartering en ter gelegen
heid van wegen, kanalen en andere infra
structurele werken verdichtte en actualiseerde
de Rijkswaterstaat (RWS) het AP-net. De
kadastrering van het land gebeurde, voors
hands zonder landelijke samenhang, gemeente-
gewijze. Zo konden wij uit de voeten.
Tot in 1861 de Pruisische luitenant-generaal
J.J. Baeyer het initiatief nam tot een groot-
Afb. 3. Prof. dr. L. Cohen Stuart (1827-1878)
legde in 1875 de grondslag voor de landelijke
nauwkeurigheidswaterpassing. Coll. NCG.
schalige Midden-Europese graadmeting, om
- het woord zegt het al - de vorm en de
afmetingen van de aarde te bepalen. Die graad
meting zou zich uitstrekken van Scandinavië
ter hoogte van Oslo en Uppsala tot Palermo op
Sicilië en een aanvulling vormen op de
Russisch-Scandinavische en de Frans-Engelse
metingen in het oosten, respectievelijk het
westen. Baeyer stelde de Nederlandse regering
voor om ook ons land in het net op te nemen.
Met een hoofddriehoekspunt op de juist dat
jaar in gebruik genomen nieuwe Leidse
sterrenwacht, lag het in de rede de directeur
aldaar, de energieke dr. F. Kaiser (geb. 1808),
om advies te vragen. En zo gebeurde het dat
L. Cohen Stuart (geb. 1827) - een begaafd
civiel-ingenieur die sedert 1851 aan de
Koninklijke Akademie (KA) in Delft voor de
civiele studenten, naast wiskunde, ook
cosmografie en geodesie gaf - het verzoek
kreeg om samen met hem na te gaan of het
driehoeksnet van Krayenhoff nog aan de eisen
van de tijd en aan die van Baeyer zou
beantwoorden. Kaiser kende Cohen Stuart nog
uit de jaren 1848-'51 toen deze als leergierige
Delftse privaat-docent in de vakantieperiode in
Leiden zijn colleges sterrenkunde kwam
volgen. Cohen Stuart had daarbij een
bijzondere belangstelling voor de geodesie
ontwikkeld, mogelijk mede onder invloed van
zijn Delftse wiskundige leermeester dr. R.
Lobatto (geb. 1797), die zijn glansrijke loop
baan in het ijkwezen te danken had aan de
beroemde Amsterdamse hoogleraar J.H. van
Swinden, in 1798 Bataafs afgevaardigde naar
de Parijse conferentie tot vaststelling van de
lengte van de meter uit de Franse graadmeting
van Duinkerken naar Barcelona. Nog vóór hun
negatieve beoordeling van Krayenhoffs werk
door de Koninklijke Akademie van Weten
schappen (KAW) in 1864 werd gepubliceerd,
was Cohen Stuart te Leiden al beloond met een
ere-doctoraat. Hij had het leeuwenaandeel van
het onderzoek verricht en - C.F. Gauss was al
40 jaar eerder met dat oordeel gekomen -
vastgesteld dat Krayenhoff de regels van de
vereffening met voeten had getreden door juist
die waarnemingen te selecteren die het beste
pasten; verder had Krayenhoff niet voldoende
aandacht besteed aan de verzekering van zijn
punten.