van Danjon, een Amerikaanse maancamera
volgens Markovitz, drie kwartsklokken en een
in Delft ontworpen speciale kathodestraal-
oscillograaf voor de vergelijking daarvan met
internationale tijdseinen. Daarnaast was ook
het uit 1869 - dus van vóór de instelling van
RCGW! - daterende doorgangsinstrument van
Pistor Martins uit de kast gehaald, dat
overigens ook nog bij de voornoemde
metingen in Nederland was gebruikt.
Het jaar 1957-'58 was ook het jaar waarin de
Sovjet-Unie de Amerikanen verraste met het
lanceren van de eerste Aardse kunstmaan en
waarin het Smithsonian Astrophysical
Observatory uit Cambridge, Massachusetts
zich extra moest haasten zijn netwerk van
Schmidt-camera's in stelling te brengen om de
satellieten te fotograferen. Eén van die kunst
maancamera's kwam op Curasao, hemelsbreed
niet ver van Markovitz' maancamera op het
Nederlandse station. De komst van de satel
lieten leidde ook voor de geodesie een nieuw
tijdperk in, een tijdperk waarin maancamera's
voor de geodesie niet meer nodig zouden zijn
en astro-geodetische waarnemingen tot het
verleden zouden gaan behoren.
Ter ondersteuning van het verenigde Europese
driehoeksnet maten op uitnodiging van de
RCG in 1957 Finse geodeten op de Loener-
mark bij Apeldoorn met een precisie van beter
dan 0,1 mm een ijkbasis van nominaal 576 m
volgens de door hun landgenoot, de sterren
kundige Y. Vaisala, bedachte interferentie
methode om geijkte meterstaven stapsgewijze
meetkundig te 'vermenigvuldigen'. Op de
Loenermark lag de basis op één van de meest
stabiele stukjes Nederland, maar kon zij niet
direct aan het RD-net worden gekoppeld. Zij
diende voorlopig 'slechts' voor de ijking van
de invardraden, waarmee - evenzeer ter ver
steviging van het Europese driehoeksnet - in de
jaren 1964-'67 langs de Afsluitdijk een nieuwe
basis van 24 km zou worden gemeten en
aangesloten ter vervanging van de basis bij
Stroe, die inmiddels onder de rijbaan lag en
niet meer bruikbaar was. De basismetingen op
de Loenermark en de Afsluitdijk hadden plaats
in een tijd dat zich met de opkomst van de
elektronische afstandsmeting, mogelijk
gemaakt door de uitvinding van stabiele
(kwarts- en atomaire) frequentiestandaarden en
van de laser, in de metende geodesie een
revolutie voltrok; de lengten van Vaisiila's
meterstaven werden door het BIPM al uit
gedrukt in veelvouden van golflengten van
monochromatisch licht. In 1980 droeg de RCG
de zorg voor de ijkbasis op de Loenermark
over aan de Afdeling RD van het Kadaster,
enkele jaren vóórdat, uitgaande van een ge
definieerde waarde voor de fundamentele licht
snelheid c (in meters per seconde), de meter
werd gedefinieerd als de afstand die licht en
andere elektromagnetische golven in vacuüm
afleggen in 1/c seconden; een metrologische
stap die een ommekeer teweeg bracht in het
geodetisch denken en - al aan de vooravond
van de doorbraak van de geodetische ruimte
technieken - de toekomstige rol van de ijkbasis
ter discussie stelde.
Voer Vening Meinesz's slingerapparaat najaar
1957 voor het laatst uit, de zeegravimetrie
werd voortgezet, nu met gravimeters die,
gebruik makend van een gyroscopisch gestabi
liseerd platform, ook op oppervlakteschepen
bruikbaar waren. Hoogtepunt daarbij was de
gravimetrische opname van de noordelijke
Atlantische Oceaan in het kader van het
zogenaamde NAVADO-project in 1964-'65
met inzet door de Koninklijke Marine van het
hydrografisch opnemingsvaartuig Hr. Ms.
Snellius. In 1966 en 1969 volgden opnames in
de kustwateren van Suriname. In 1979 voer Hr.
Ms. Buyskes 10.000 km over het Nederlands
deel van het Noordzeeplat om een gedetail
leerde gravimetrische opname van dit gebied te
kunnen maken en in 1986 werd ter gelegenheid
van een navigatie-experiment aan boord van
Hr. Ms. Tydeman de Noordzee nogmaals gravi-
metrisch opgenomen. Bij dit NAVGRAV-
experiment kon de gravimetrie profiteren van
de modernste navigatietechnieken op zee,
waaronder die met het Global Positioning
System (GPS). De grote doorbraak in de
zeegravimetrie zou echter teweeg worden
gebracht door satellieten met radarhoogte
meters en zwaartekrachtsgradiëntmeters.
Ook op het land werden na 1921 de zwaarte
krachtsmetingen voortgezet, in 1937-'39 met
moderne slingerapparatuur op een 60-tal
stations in Nederland. In 1960-'63 werd een
nieuw primair zwaartekrachtsnet over het land
gelegd, met het basisstation op het vliegveld
48