Schiphol in plaats van in De Bilt; dit om
internationale aansluiting te vergemakkelijken.
Over land werd het net in 1971 aangesloten
aan het Duitse. Te beginnen in het IGY 1957-
'58 werden overzee zwaartekrachtsopnamen
verricht in Suriname en op de Nederlandse
Antillen. Al deze opnamen dienden voor een
(betere) bepaling van de landelijke, Europese
en mondiale geoïde, al dan niet mede voor
geofysisch onderzoek van verschillende aard.
De integrale herberekening van de (West-)
Europese driehoeksnetten was één van de grote
na-oorlogse internationale geodetische onder
nemingen, uitgevoerd onder auspiciën van de
subcommissie Réseau Européenne
Trigonométrique (RETrig) van de International
Association of Geodesy (1AG). De RCG was in
Nederland het contactpunt voor de IAG. Het
RETrig-project was een onderneming die in
diverse fasen werd uitgevoerd, die jaren in
beslag nam en tenslotte werd ingehaald door de
ontwikkelingen in de satellietgeodesie. De
eerste ronde leidde tot het European Datum
1950 (ED50). De mogelijkheden die satellieten
voor de geodesie met zich meebrachten werden
rond 1960 duidelijk: een samenhangend
mondiaal zwaartekrachtsveld en een
meetkundig-ruimtelijk (3-dimensionaal),
uiteindelijk aarde-omspannend geodetisch
netwerk. In het kader van het nationale ruimte
onderzoek, gecoördineerd door de KNAW
Commissie voor Geofysica en Ruimte
onderzoek (GROC), deed Nederland met de
Werkgroep Satellietgeodesie van de TH Delft
al spoedig mee met de ontwikkeling van de
techniek van de satelliettriangulatie. De RCG
volgde die inspanning met belangstelling en
rapporteerde daarover in haar driejaarlijkse
verslag aan de IAG. Diverse commissieleden
werden op persoonlijke titel lid van een advies
commissie die de GROC in de jaren 1966-'84
adviseerde inzake het programma van
genoemde werkgroep. Daarmee deed de TH
Delft vanaf 1966 met via de GROC verworven
subsidies mee aan internationale satelliettrian
gulaties, waaronder die in West-Europa, een
project dat uiteindelijk RETrig een wijdmazig
ruimtelijk raamwerk zou moeten bieden. De
TH (later TU) zette deze inspanningen voort
vanaf het in 1973 opgeleverde Observatorium
voor Satellietgeodesie bij Kootwijk, waar met
ingang van 1976 met lasers ook afstanden naar
satellieten werden gemeten. Deze optische
metingen hebben bijgedragen aan groot
schalige geodetische projecten van ver
schillende aard, maar de daadwerkelijke bij
drage van de satellieten aan RETrig kwam
uiteindelijk via de radioplaatsbepaling volgens
het dopplerbeginsel, praktisch mogelijk ge
maakt door het Amerikaanse Navy Navigation
Satellite System.
Door de instelling van de Werkgroep Doppler
Satellietplaatsbepaling schiep de RCG in 1976
een nationaal forum voor de praktische toe
passing van deze techniek in Nederland. De
werkgroep organiseerde in de jaren diverse
Nederlandse meetcampagnes en vertegenwoor
digde Nederland bij internationale Doppler
Observation Campaigns (DOC's), bijvoorbeeld
de Duits-Oostenrijkse campagne (DÖDOC,
1979), de European Radio Interferometry and
Doppler Campaign (ER1DOC, 1981) om radio
telescopen onderling geodetisch te verbinden,
de Nederlandse campagne (NEDOC, 1981en
MER1TDOC (1984) als doppler-component in
het internationale project Monitor Earth
Rotation and Intercompare the Techniques of
observation and analysis (MERIT) erop gericht
om het meten van aardrotatie met klassieke
astronomische en diverse moderne ruimte
technieken te beproeven.
Intussen ging RETrig door met verbetering van
het ED. In 1977 sloot zij het tijdperk waarin
alleen gebruik werd gemaakt van terrestrische
richtingsmetingen af. De volgende fase - met
Laplace-azimuts, afstanden en basismetingen -
leidde tot ED79. Daarna volgde een fase,
waarin gebruik werd gemaakt van de uitkom
sten van dopplerplaatsbepaling op een beperkt
aantal, over het gehele net verdeelde punten.
Hiervoor kwamen in Nederland de punten
Kootwijk, Delft en Leeuwarden in aanmerking.
In 1955 werd in IAG-verband begonnen aan de
onderlinge aansluiting van de (West-)Europese
hoogtenetten. Voor Nederland betrof dat het
NAP, dat na een tweede NWP in de jaren 1926-
'40 was herzien en dat sedert 1950 door de
inmiddels bij de RWS opgerichte Meetkundige
Dienst (MD) aan een derde nauwkeurigheids
waterpassing werd onderworpen. De bedoeling
was om voorlopig voor het westelijk deel van
het continent tot één samenhangend hoogte-
49