systeem, het Unified European Levelling Net
(UELN) te komen. Met de historische rol van
het hoogtenulpunt in Amsterdam in gedachte
en met de voorhanden expertise, nam Neder
land hierin via de RCG een belangrijk deel van
het werk voor zijn rekening. In 1963 werd via
de IAG ook het initiatief genomen tot een
gezamenlijke berekening van de hoogte
systemen langs de kusten van Denemarken,
Duitsland, Nederland en België, de North West
European Lowlands Levelling (NWELL). De
resultaten hiervan moesten de uitgangssituatie
vormen voor onderzoek naar bodemdaling,
respectievelijk zeespiegelrijzing in het
betrokken gebied. Voor Nederland, dat zich,
geschrokken van de effecten van het hoge
water van 1953, met het Deltaplan opmaakte
om herhaling van de rampzalige situatie te
voorkomen, een actuele zaak waarvoor de
RCG weer graag als intermediair diende. De
resultaten van de Nederlandse bijdragen aan
UELN en NWELL waren in 1963, respectieve
lijk 1975 ter beschikking.
Nieuwe onderwerpen
RETrig, UELN en NWELL vormden het
logisch vervolg op de geodetische activiteiten
in verband waarmee de RCGW in 1879 werd
opgericht: de intra-Europese aansluiting van de
geometrische infrastructuur. De inmiddels
opkomende methoden van de satellietgeodesie
en de moderne technieken van de radiosterren-
kunde stelden ongekende mogelijkheden in het
vooruitzicht om die aansluiting te vervolmaken
en die deel te laten uitmaken van een wereld
wijd ruimtelijk netwerk. Niet alleen om die
infrastructuur eens en voor altijd vast te leggen
maar om, zich de betrekkelijkheid van zo'n
vastlegging op een beweeglijke Aarde realise
rend, mee te werken aan een systeem om die
beweeglijkheid te monitoren. In de eerste
plaats om te allen tijde een solide meetkundige
basis voor allerhande maatschappelijke activi
teiten te garanderen, maar ook om in het voet
spoor van Vening Meinesz bij te dragen tot
geodynamisch en ander geofysisch onderzoek.
De geodesie was in de na-oorlogse jaren sterk
in beweging. De voor de geodesie veel
belovende ruimtetechnieken stonden daarbij
niet op zichzelf; zij waren mogelijk gemaakt
door de ontwikkeling van de computertechno
logie, de communicatietechnologie en uit
vindingen als de laser en de atoomklok. Deze
ontwikkelingen hebben ook op de geodesie,
zoals die praktisch werd bedreven door rijks-
en andere overheidsdiensten en door liet
bedrijfsleven, hun invloed niet gemist. Er
kwamen geheel nieuwe inwinnings-, maar
vooral ook verwerkingsmethoden in gebruik;
bij het rekenen, maar ook bij de administratie
van de uitkomsten. Zo werd bijvoorbeeld
kaartvervaardiging een geautomatiseerd proces
en bestanden werden meer en meer geraad
pleegd via beeldschermen.
Gezien de in de commissie vertegenwoordigde
expertise - anders dan die inzake de geometri
sche infrastructuur en de dialoog met de
daarmee doende vertegenwoordigde rijks
diensten en instellingen - kwamen gaandeweg
ook andere onderwerpen meer en meer op de
RCG-agenda. Eind 1971 adviseerde de RCG
Werkgroep voor Kaartreproduktie op grond
van een marktonderzoek de commissie het tot
stand komen van een uniforme fotokaart van
Nederland op schaal 110.000 of 1:5.000 te
bevorderen. Als vervolg mede hierop startte in
1972 de (sub)Commissie Grootschalige
Basiskaart (GBK) die in 1974 positief rappor
teerde over de wenselijkheid en haalbaarheid
van zo'n kaart, hetgeen in 1975 leidde tot een
KB dat voorzag in de instelling van een
Centrale Kaarteringsraad die de invoering van
de GBK zou moeten begeleiden. In zijn eerste
jaarverslag (1976) sprak de raad al van de
Afb. 7. De Grootschalige Basiskaart Nederland
(GBKN), een grafische vorm van de horizontale
geometrische infrastructuur. Bron: Geodesia.
:>i
Li