"Grootschalige Basiskaart van Nederland" (GBKN) die, voor allerhande zaken dienende, het gehele land zou moeten bedekken, een doel dat in 2000 werd bereikt, digitaal. In 1979 zien we de in 1975 door de RCG geïnstalleerde Werkgroep Uniformering bezig met de struc tuur van digitale gegevensbestanden. Daarbij kregen de criteria waaraan topografische gegevensverzamelingen en gegevensverzame lingen van vastgoedelementen zouden moeten voldoen om informatievoorziening langs automatische weg mogelijk te maken, de aandacht; onderzoek werd in het bijzonder verricht naar de classificatie van gegevens, de beschrijving van hun precisie en betrouwbaar heid, hun toegankelijkheid en de problematiek van de conversie van bestanden. Onderwerpen als deze vroegen meer en meer de aandacht van de commissie; voorboden van het tijdperk waarin de geodesie niet meer zou kunnen zonder geografische informatie systemen (GIS) en de informatie- en communicatie technologie (ICT). Die middelen zouden echter ook onmisbaar worden bij het werk op andere aandachtsvelden van de RCG. Eén daarvan was de bodembeweging en dan niet in wereldwijd verband, maar regionaal, soms locaal in Nederland. Aandacht hiervoor bestond al sinds jaar en dag, want al in 1853 installeerde de jonge KAW een "commissie voor het onder zoek van de daling van de bodem in Neder land", die de berekening van het gemiddeld zeeniveau uit getijdewaamemingen als taak kreeg en waarvan onder meer dr. EJ. Stanrkart - in 1879 de eerste voorzitter van de RCGW - lid werd. Aandacht voor het zeeniveau dus, al een eeuw voordat Nederland, opgeschrikt door de ramp van 1953, aan het aspect van (verticale) bodembeweging hernieuwd aandacht ging besteden. Die hernieuwde aandacht kwam ook voort uit de gevreesde nadelige effecten van de gaswinning bij Slochteren in Groningen, een probleem soortgelijk als dat ten gevolge van de kolenwinning in Limburg en de zoutwinning in het Oost-Nederland. Ook al gezien haar oorspronkelijke neventaken, was de bezetting van de commissie op de behandeling van zulke onderwerpen berekend. Te beginnen met Bosscha dadelijk in 1879, hadden altijd fysici, al dan niet gespecialiseerd in de kennis van de vaste aarde, zitting en van 1949 tot 1961 de Delftse buitengewoon hoogleraar Mijnschade- leer en toegepaste mijnmeetkunde, dr. G.J.A. Grond; na hem nog korte tijd zijn collega Grondmechanica, ir. E.C.W.A. Geuze. Na hen trad in 1962 een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken als ambts halve lid toe tot de RCG. Het jaar daarvoor had de RCG de subcommissie Bodembeweging ingesteld. Deze had dadelijk een brede multi disciplinaire samenstelling gekregen met leden, onder meer, uit kringen van de geodesie, de geofysica, de geologie, de geotechniek, de mijnbouw en de waterstaat. De subcommissie wierp zich op de studie van bewegingen zowel door natuurlijke oorzaken (tektoniek, isostasie, compactie), als door menselijk toedoen (bijvoorbeeld delfstofwinning, grondwater onttrekking en polderpeilaanpassing). De gebruikelijke manier om hoogte en hoogte verandering te meten, respectievelijk vast te stellen, was (herhaalde) nauwkeurige water passing. De laatste landelijke nauwkeurig heidswaterpassing (NWP) - de derde - was in 1959 voltooid. Die was al uitgevoerd om, door vergelijking met de resultaten van de tweede, grip te krijgen op de stabiliteit van de onder grond. Dat gebeurde via de ondergrondse merken die bij de tweede NWP 1926-'40) waren geplaatst. Bij de derde NWP 1950-'59) waren met het oog op toekomstig onderzoek nog nieuwe ondergrondse merken geplaatst. Daarbij ging het ondergrondse merk op De Dam in Amsterdam fungeren als NAP-nulpunt. De subcommissie koos het geologisch en grondmechanisch onderzoek naar de stabiliteit van de ondergrondse merken en van de peilschalen, een inventarisatie van recente en te verwachten bewegingen en het meten van bewegingen in verdachte gebieden als eerste programmapunten. De tussen 1965 en 1978, hydrostatisch uitgevoerde, vierde NWP bevestigde de stabiliteit van de ondergrondse merken die de derde NWP al had uitgewezen. De subcommissie Bodembeweging - voor namelijk overlegorgaan tussen de betrokken partijen - besteedde veel aandacht aan de mogelijke daling van de bodem boven het Groningse gasveld, met name aan de uit komsten van de sedert 1964 in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) door de MD periodiek uitgevoerde precisie-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2004 | | pagina 14