civiele techniek. Daarbij wordt aandacht
besteed aan een aantal grote waterstaatkundige
en infrastructurele werken uit de Bataafs -
Franse tijd en het Koninkrijk der Nederlanden
en de wijze waarop de beleidsvorming daarvan
zich voltrok", aldus de tekst op de omslag van
het boek.
Deze publicatie, in feite een dissertatie, is
ontstaan uit een deelonderzoek van de schrijver
als lid van een onderzoeksteam dat zich, onder
leiding van prof.dr.ir. H.W. Lintsen, bezighield
met een onderzoek naar twee eeuwen Rijks
waterstaat 1798-1998).
Het is verleidelijk hier uitgebreid aandacht aan
te besteden maar de beschikbare ruimte voor
deze rubriek laat dit helaas niet toe en we
zullen ons beperken tot beknopte samen
vattingen van de diverse hoofdstukken.
In een woord vooraf en de inleiding wordt uit
de doeken gedaan hoe dit proefschrift tot stand is
gekomen. Verder wordt ingegaan op de achter
grond, opzet en uitwerking van het onderzoek. In
het eerste hoofdstuk Water en Staat wordt de
waterstaatkundige geschiedenis van vóór 1795
besproken. De strijd tegen de zee, beteugeling
van de grote rivieren en rivieroverstromingen, de
waterstaatszorg op lokaal en regionaal niveau en
het ontbreken van een effectief centraal beleid.
De deskundigheid van waterbouwkundigen,
waaronder vooral de landmeters een belangrijke
plaats innamen. De kennisontwikkeling blijkt
vooral ambachtelijk te zijn, praktijkervaring
neemt een belangrijke plaats in.
Centraal of decentraal is de titel van hoofd
stuk 2. Dit is een schets van de politieke
ontwikkelingen en het waterstaatsbestuur in de
periode 1798 - 1813, dus van de Bataafse
Republiek via het Koninkrijk Holland naar de
inlijving bij het Franse rijk. De invloed van het
centrale gezag was een belangrijk discussie
punt in de politiek. In 1798 werd het 'Bureau
van de Waterstaat' opgericht met C. Brunings
als eerste directeur - generaal. In 1809 toonde
de grote watersnoodramp in het rivierengebied
aan hoe slecht de staat van het dijkonderhoud
was. Er kwam in 1810 een dijkwet maar dat
was tevens de laatste regeringsdaad van koning
Bodewijk Napoleon want kort daarna werd ons
land ingelijfd bij het Franse rijk en werd de
waterstaatsdienst toegevoegd aan de Franse
Service des Ponts et Chaussées.
Het volgende hoofdstuk, In ruw vaarwater,
beschrijft de opbouw van de waterstaatsdienst
in de periode 1798-1813 met als belangrijkste
figuren Jan Blanken Jzn en Adrianus
Franciscus Goudriaan. In 1805 werd in
Amersfoort een school opgericht voor genie,
artillerie en waterstaat, waar plaats was voor
vijf aspirant staatswaterbouwkundigen. Dit was
een eerste aanzet tot een meer wetenschappe
lijke vorming van waterstaatstechnici. Van
grote betekenis was verder dat deze technici,
na de inlijving bij Frankrijk, zich ingénieur
mochten noemen, een titel die tot dat moment
was voorbehouden aan leden van het corps
genie van het Staatse Leger. Een opmerking:
Op blz. 87 staat bij de onderste afbeelding dat
dit een repetitietheodoliet of rechtstaand repeti
tiecirkel zou zijn. Afgebeeld is een repetitiecirkel
van Borda maar onder een repetitietheodoliet
wordt in de geodetische wereld een constructief
ander type verstaan, zoals bijvoorbeeld de
overbekende repetitietheodoliet T2 van Wild.
In het vierde hoofdstuk komt het werk in de
Bataafs-Franse tijd ter sprake zoals de droog
making van de Nieuwkoopse en Zevenkoopse
plassen, een moeilijk en kostbaar werk. Dit was
ook de eerste keer dat de centrale overheid
participeerde in een droogmakerij. Andere taken
waren het beheer en toezicht op de activiteiten
in het rivierengebied, de dijkbewaking en rivier
verbetering. Dit laatste was heel belangrijk want
tussen 1750 en 1850 vonden er meer dan
tweehonderd dijkdoorbraken plaats!
Vanaf 1798 kreeg de waterstaatsdienst ook
aanleg en onderhoud van wegen, die door de
staat gefinancierd werden, in handen. Alles bij
elkaar was dit een uitgebreid takenpakket.
De volgende hoofdstukken gaan over de
periode 1813 - 1849.
In Centraal Waterstaatsbestuur komt de
gehele organisatie ter sprake. Er komen een
zelfstandig ministerie van Waterstaat en een
Raad van Waterstaat. Aandacht wordt verder
besteed aan het financiële instrumentarium, de
gebrekkige afbakening van de invloedssferen
van rijk, provincies en waterschappen en de
grote invloed van Koning Willem 1.
Professionalisatie en erkenning gaat over de
status van de waterstaatsingenieurs, militair of
civiel? Verder de scholing, het overige
71