personeel, de diverse reorganisaties en het streven naar erkenning. Heel belangrijk was verder de oprichting in 1847 van het Neder lands Instituut van Ingenieurs, dat zich na een jaar 'Koninklijk' mocht noemen. Dit hoofdstuk eindigt met de voor de waterstaatsdienst ingrijpende reorganisatie van 1849. Hoe veelzijdig het werk was wordt beschreven in Waterstaatsdienst en uitvoeringspraktijk. In de jaren twintig werden zo'n 800 km kanalen, inclusief kunstwerken en 500 km straatwegen aangelegd. De dienst raakte betrokken bij de droogmaking van de Zuidpias en Haarlemmermeer. Tegen het einde van de jaren dertig gaat ook de spoorwegaanleg de aandacht van de waterstaatsingenieurs vragen. De problematiek van het rivierengebied bleef een zorgenkind, daarnaast werd de dienst ook ingezet bij de kustverdediging. In 1829 werd opdracht gegeven tot invoering van een algemeen stelsel van peilschalen langs de hoofdrivieren en het uitvoeren van metingen ten behoeve van een algemene rivierkaart op schaal 1:10 000. Bij dit alles werd de dienst ook nog belast met het beheer van rijks gebouwen, een taak die steeds meer tijd ging vergen. Het is vooral de bestuurlijk - organisa torische kant die door Bosch wordt belicht. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de opleiding en vorming van de waterstaats technici maar er wordt nauwelijks aangegeven wat die wetenschappelijke vorming inhield. Veel minder aandacht krijgt de technische kant van het werk. Wel wordt hier en daar genoemd wat de problemen waren maar hoe deze werden opgelost en hoe het werk werd uitgevoerd wordt niet beschreven. Ook over het instru mentarium blijft de schrijver vaag, alleen de bijschriften bij illustraties van apparatuur geven ons wat informatie zoals over de zuiger- pomp van Fijnje, de stroommeter van Brunings, de Krayenhoffse drijver, de tralie- brug van Town en de vakwerkbrug van Howe. Op blz. 164 staat een opmerkelijke onjuistheid. Bij een illustratie staat dat hier waterstaats ingenieurs aan het werk zijn. Dit is echter een overbekende afbeelding van Franse militaire geografische ingenieurs, afkomstig uit een in 1902 verschenen boek van H.M. Berthaut. Het achtste en laatste hoofdstuk is getiteld de nationale waterstaatsdienst in de periode 1798 - 1849, een balans. Hierin wordt de vraag gesteld in hoeverre het functioneren van de waterstaatsdienst heeft voldaan aan de verwachtingen die men in 1798 voor ogen had. De auteur schrijft hierover: "Alhoewel de nationale waterstaatsdienst een sleutelpositie innam in de nationale waterstaatszorg en derhalve als een onmisbare medespeler bestempeld kan worden, nam de organisatie in de periode 1798 - 1848 geen permanent sterke positie in binnen de overheidsbureaucratie. Niettemin bewees de organisatie ondanks de weerbarstige waterstaatsproblematick al snel haar onmisbaarheid voor het welzijn en de welvaart van de samenleving". Dit royaal en zeer verzorgd uitgevoerde boek bevat ruim 100 illustraties en kaarten, waarvan een deel in kleur. Aanbevolen! H.C.Pouls Hervé Jamin, Kennis als opdracht. De Universiteit Utrecht 1636-2001, Matrijs Utrecht i.s.m. Universiteit Utrecht, 2001, ISBN 90 5345 188 9, 224 blz., prijs 29,95. Al stichtte Willibrord in 695 er al een school voor het opleiden van zendelingen: pas in 1636 verhief het gewestelijk bestuur van Utrecht de 'Illustere School' tot universiteit. Het was de vierde in de provinciën na die te Leiden, Franeker en Groningen. Het boek is onderdeel van een reeks publicaties die zullen verschijnen tot aan 2011, het jaar van het 375-jarig bestaan. Dit onderhavige deel is bedoeld als introductie tot de geschiedenis van deze universiteit. De reden voor het bespreken in dit tijdschrift is met name de paragraaf'Praktische wetenschap in de landstaal'. Die geschiedenis is een goed voorbeeld van hoe in een halve eeuw acade misch onderwijs in de landmeetkunde kan opgaan, blinken en verzinken! Utrecht liep niet voorop, maar bleef in de zeventiende eeuw ook niet achter bij het in de universiteit plaatsen van externe technische ontwikkelingen. Leiden startte al in 1600 een ingenieursschool en ook Franeker werd terzake actief. In Utrecht kreeg in 1659 de fortificatie- en bataljonmeester Cornelis Melder een vergunning tot het geven van lessen in het Nederlands. Hij was sinds 1647 landmeter van de Utrechtse Staten en gaf twee keer per week in de kleine collegezaal les

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2004 | | pagina 34