2004:125 jaar Nederlandse Commissie voor
Graadmeting, Waterpassing en Geodesie (2)
Vanaf 1904 ging de RCGW met de hoekmeting
voluit voor het tweede-orde net van de RD,
waarover Heuvelink de leiding had. In verband
met de kadastrale belangen bij de verdichting
was ingenieur-verificateur A.W.E. Kwisthout
in 1889 bij KB toegetreden tot de commissie.
Daarmee praatten twee belangrijke spelers in
het rijksveld van de geodesie mee over het
beleid inzake de nationale geometrische infra
structuur: de RWS en het Kadaster. In juli 1911
werd die inspraak structureel uitgebreid
doordat na het terugtreden van Van Diesen
(april 1910) en Kwisthout (februari 1911bij
KB werd bepaald dat, naast de gewone (uit de
academische wereld afkomstige) leden, ambts
halve leden in de commissie zitting zouden
hebben: de Directeur van de Algemene Dienst
van de RWS, de Chef der Hydrografie, de
Directeur van de Militaire Verkenningen en een
ingenieur-verificateur van het Kadaster. Met
die stap werd de basis gelegd voor de rol die de
commissie tot de dag van vandaag speelt als
geodetisch overlegplatform tussen de acade
mische wereld en de betrokken rijksdiensten.
In de loop der jaren werden ook vertegenwoor
digers van andere rijksinstellingen, waaronder
het KNMI en het Staatstoezicht op de Mijnen,
in de commissie opgenomen. In 1911, na het
overlijden van Bosscha in april, trad er een
'aardverschuiving' op in de samenstelling van
de commissie. Bedenkend dat J.A.C. Oude
mans al in 1906 was overleden, zat alleen Van
de Sande Bakhuyzen er nog van de oorspronke
lijke ploeg; Oudemans was in 1907 opgevolgd
door dr. J.C. Kapteyn (hoogleraar sterrenkunde
te Groningen) en voor Bosscha trad in 1911
zijn Leidse collega dr. J.R Kuenen in de plaats.
Hoewel Stamkarts basis uit 1868-'69 in de
Haarlemmermeerpolder de kritiek van
Oudemans en Schols ruimschoots doorstond,
was zij door haar excentrische ligging in het
RD-net als geheel en door de begroeiing ter
plaatse niet bruikbaar voor de RD. Daarom was
al in 1901 besloten om te zien naar een alter
natief. Ook na de berekening van het primaire
net met de basis bij Bonn bleef er behoefte aan
een nieuwe basis, al was het alleen maar ter
controle. Aanvankelijk door gebrek aan
geschikte meetapparatuur, maar later voor
namelijk door intern meningsverschil in de
RCGW over het antwoord op de principiële
vraag of bij de meting van een nieuwe basis de
'Nederlandse' versie van de standaardmeter,
dan wel de 'internationale' moest worden
gebruikt, zou het 1913 worden voordat zo'n
meting werd uitgevoerd. Als 'Nederlandse'
standaardmeter gold één van de twee in 1880
door de inspanningen van Bosscha, J.A.C.
Oudemans en Stamkart afgeleverde platina-
iridium 'X-meters' (zo genoemd naar de vorm
van hun dwarsprofiel), in de praktijk nummer
27. De 'internationale'standaardmeter werd
ingevolge de Internationale Meterconventie
van 1875 door het Bureau International des
Poids et Mesures (BIPM) te Sèvres bij Parijs
bewaard. Het was het exemplaar (nummer 6)
uit de reeks van na 1880 met een metallurgisch
iets andere samenstelling vervaardigde meters,
dat in lengte het dichtst bij de meter van 1799
bleek te liggen en daarom in 1889 tot inter
nationale lengtestandaard was verheven; de
andere exemplaren van deze nieuwe X-meters
werden toen toegewezen aan de ondertekenaars
van de conventie, waartoe Nederland op
aanraden van Bosscha niet behoorde. Bosscha
was een voorstander van kleinschalig indivi
dueel wetenschappelijk onderzoek en fel
gekant tegen grote internationale congressen
en laboratoria en dus ook tegen het BIPM;
voor hem bestond er maar één ware
standaardmeter: de 'mètre des archives' uit
1799, waarmee hij en de zijnen de Nederlandse
standaarden (nummers 19 en 27) onovertref
baar minutieus zouden hebben vergeleken. Mét
Oudemans weigerde hij daarom mee te werken
profdr.iiL. Aardoom
Een nieuwe opzet en een nieuwe basis
-+2