Afb. 4. Basismeting Loenermark, 1957,
Coll. NCG.
Nieuwe technieken
Sedert 1937 mogen we de commissie wat
projecten betreft niet zien als uitvoerster, maar
voornamelijk als gangmaakster en aanjaagster.
Dat vanuit Delft na 1929 onder auspiciën van
de RCG, zonder eigen personeel, geodetische
projecten werden aangepakt die geen over
tuigend verband hielden met het daar gegeven
technisch onderwijs, was vooral mogelijk
doordat de RCG kantoor bleef houden in het
gebouw Kanaalweg 4, waarin de in 1931
opgerichte Meetkundige Dienst van de RWS
onderdak vond en, komend van Amsterdam, in
1935 de Bijhoudingsdienst van de RD.
Enerzijds waren de hoogleraren in "het
landmeten, waterpassen en de geodesie" voor
de genoemde 'huisgenoten' gemakkelijk
aanspreekbare adviseurs - Schermerhorn was
dat formeel voor de MD en Tienstra was sedert
1938 hoofd van de Bijhoudingsdienst - ander
zijds konden zij als ondernemende leden van
de RCG gemakkelijk gebruik maken van de
technische voorzieningen van de diensten.
Door deze vorm van 'samenleving' had de
RCG dagelijks een 'vinger in de pap' bij beide
genoemde geodetische rijksdiensten en kon zij,
met de incidentele inzet van TH-medewerkers
en -studenten en projectmatige materiële steun
door derden, de stand ophouden van een
'instituut voor fundamenteel geodetisch onder
zoek'. In dit klimaat kon zeker de onafhanke
lijke Vening Meinesz zijn zeegravimetrisch
werk onder RCG-vlag voortzetten en de grond
slag leggen voor voortzetting daarvan. Aldus
netwerkend wist de RCG, gebruikmakend van
haar bevoegdheid in voorkomende gevallen de
leiding te nemen bij de uitvoering van geode
tische taken, bijvoorbeeld in de jaren 1957-'58
haar naam te verbinden aan ondernemingen als
die van het geodetisch-astronomisch station op
Curasao en de ijkbasis op de Loenermark.
In verband met de gezamenlijke hervereffening
van de Europese driehoeksnetten behoorde de
uitvoering van geodetisch-astronomische
metingen tot de eerste aandachtspunten van de
RCG na de Tweede Wereldoorlog. In zekere zin
was die hervereffening een logisch vervolg op
de Europese graadmeting van weleer. Kon het
beperkte Nederlandse RD-net voor de oriën
tering destijds zonder Laplace-voorwaarde, in
groot Europees verband waren aanvullende
astronomische metingen nodig. Die werden in
het tijdvak 1947-'73 uitgevoerd op diverse
primaire punten van het RD-net. In een groter,
wereldwijd kader paste de inrichting en exploi
tatie van het genoemde geodetisch-astrono
misch station op Curasao als onderdeel van de
Nederlandse bijdrage aan het Internationaal
Geofysisch Jaar (IGY) 1957-'58; een samen
werkingsproject met onder meer Franse en
Amerikaanse collega's. Daar werden een jaar
lang door Nederlandse geodeten metingen
gedaan met de modernste apparatuur in hun
soort en van hun tijd: het Franse astrolabium
Afb. 5. Het 19e-eeuwse doorgangsinstrument
van Pistor Martins op IGY-station
De Muizenberg, Curasao, 1957-1958.
Bron: NCG.