De koningsroede W.L. Lievaart In het blad De Hollandse Cirkel van de ge lijknamige Stichting is reeds enkele malen sprake geweest van de Rijnlandse roede. Dit heeft mijn aandacht getrokken. Bovendien was ik in correspondentie geraakt met prof.dr. G.J. Borger, hoogleraar geografie van de Universi teit Amsterdam, over middeleeuwse aangele genheden, die mij op een bepaald moment vroeg of wij, landmeters, wel eens hadden gehoord van een roede van 10 voeten en of de roede afkomstig zou zijn van de Romeinen en door alle volksverhuizingen heen hier te lande als landmaat in gebruik is gebleven. Na informatie-inwinning links en rechts in onze vakwereld kon ik niet een positief antwoord geven op de gestelde vragen. Uiteraard was mijn belangstelling gewekt, temeer daar mijn zwak voor historie me uitdaagde tot nader onderzoek. Daarbij herin nerde ik mij de publicatie van dr. H. van der Linden, getiteld "'De Cope', bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse Laagvlakte." Dit boekwerk - oorspronkelijk zijn dissertatie - verscheen in 1956 en is in 1980 opnieuw uitgegeven (door Canaletto te Alphen aan den Rijn). Het behan delt de planmatige uitgifte in de middeleeuwen van de landsheerlijke wildernis in strook- vormen, verdeeld in percelen van gelijke lengte en breedte. Op topografische kaarten van deze contreien is dit duidelijk te zien. Bestudering van het oude kaartbeeld leidde tot de conclusie dat de landmeters destijds de diepte van de ontginningsstroken in voren of voorlingen uitdrukten, een lengtemaat, samentrekking van een 'voor lang', afgeleid van de lengte van de voor zonder het ploegspan om te wenden gemaakt. Deze voren of voorlingen werden naar een oorkonde uit het jaar 1156 uitgemeten met de roede. Het stuk spreekt van 'vorlanc mensuraties brevi virga XI pedeem' (dus elf voeten). Gebruikelijk was echter de roede van 12 voeten: de Rijnlandse van 3,767 en de Stichtse van 3,756 meter. In de Hollands - Utrechtse Laagvlakte komt een strookdiepte van rond 1250 meter het meest voor. Dat is zes voorling van elk 55 roeden. Soms ook voor lingen van 57 a 58 of 60 roeden van 12 voet. De stroken werden verdeeld in 'hoeven' van gemeenlijk 30 roeden breed. Het gebruik van de Rijnlandse roede werd door dr. Van der Linden afgeleid uit een publicatie van Fockema Andreae, evenals hij een water- schapsrechtdeskundige met historisch- geografi sche belangstelling; de titel luidt: 'De Rijnland- sche Roede', geschiedenis eener oud-Neder- landsche landmaat', Tijdschrift van het Konink lijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genoot schap, tweede serie 49 (1932) blz. 635 - 657. In dit geschrift vindt hij steun in de veronder stelling 'dat de Rijnlandsche landmaat niet slechts uit de veertiende of dertiende eeuw, maar van het Karolingische tijdvak af zonder waarneembare wijziging is overgeleverd'. En wel bij W. Snellius in zijn 'Eratosthenes Batavus', waar deze op blz. 131-132 meedeelt de zgn. 'Brittenburg' bij Katwijk, waarvan de fundamenten in de 16e en 17e eeuw herhaalde lijk zichtbaar waren, te hebben nagemeten. Het zuiver vierkante grondplan van dit Romeinse gebouw (in zee) had binnenmaten van 240 Rijnlandse voeten exact; met als conclusie: toch wel meer dan toeval! Weliswaar zegt Fockema Andreae op blz. 636 dat de overeen stemming van de gebruikelijke Rijnlandsche voet met de oude Romeinse thans (1932) niet is vol te houden wegens duidelijk lengte verschil en schrijft dan: 'Het maatstelsel is intact gebleven, de maatstandaard echter niet'. In ieder geval zou de hoge ouderdom van de Rijnlandse roede van 12 voeten vaststaan. Bij zijn Cope-onderzoek besteedt dr. Van der Linden ook aandacht aan de systematiek van de noordwest - Duitse kolonisatiegebieden van Hollandse emigranten. In 1113 sloot aartsbis schop Frederik I van Bremen en Hamburg een contract met een priester Hendrik en een vijftal hem vergezellende leken - Hollanders afkom stig van benoorden de Oude Rijn. In het contract wordt gesproken over de maatstaf

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2004 | | pagina 24