naast worden gelegd kom ik tot de voorzichtige
veronderstelling dat er sprake moet zijn ge
weest van een eenhoofdige leiding en coördi
natie door de voorzitter van de "Commissie
voor het bepalen van de lengte op zee en de
verbetering der zeekaarten" (kortweg de
Lengtegraadcommissie). Zeker door de
bemoeienissen van Beautemps-Beaupré - ook
wel de "vader" van de moderne hydrografie
genoemd - kan het geen toeval zijn dat hydro-
grafen en geodeten 'spontaan' dezelfde
primaire triangulatiepunten kozen. Onder deze
eenhoofdige leider, aangesteld en betaald door
de Marine, vielen in de periode 1787-1850
zowel hydrografische als geodetische werk
zaamheden en tevens de commissie maten en
gewichten. Is het voorgaande te bewijzen?
Mijn antwoord hierop is een tiental, elkaar
aanvullende, aanwijzingen:
1In het boek van J.H. van Swinden,
Verhandelingen over volmaakte maaten en
gewichten 1802), twee delen, eerste deel
hoofdstuk 1 t/m 14, tweede deel hoofdstuk
15 t/m 18, totaal 708 genummmerde blad
zijden en bijvoegsels, staan hoofdstukken
over ondermeer lengtebepaling, het meten
van de tijd, maten en gewichten, metrieke
stelsel en munten. Van Swinden beschrijft in
de "Voorrede" zijn verblijf in Frankrijk en
zijn contacten met Méchain en Delambre,
op dat moment de beste, meest ervaren
geodeten van Frankrijk en de initiatiefne
mers van de standaard meter van Parijs.
Hoofdstuk 1 "Over het eerste vereischte van
volmaakte maaten en gewichten; de nauw
keurige bepaling van de standaard". Mijn
interpretatie hiervan is dat, in Nederland
eerst de maten en gewichten gedefinieerd
moesten worden voor het zinvol was over
een nauwkeurige astronomische plaatsbe
paling op zee te gaan praten.
2. De drie proefschriften van respectievelijk
Thea Roodhuyzen, In woelig water 1779-
1802 (Leiden 1998), Huib J. Zuidervaart,
Van 'konstgenoten 'en hemelse fenomenen
(Rotterdam 1999), J.M.A. Maenen, De
invoering van het metrieke stelsel in
Nederland tussen 1793 en 1880 (Nijmegen
2002) en het Franse standaardwerk van
Olivier Chapuis, A la mer comme au ciel.
Beautemps-Beaupré et la naissance de
l'hydrographie moderne 1700-1850 (1999)
sluiten naadloos aan op mijn publicatie over
de samenstelling en betekenis van de
Lengtegraadcommissie 1787-1850 in De
Hollandse Cirkel (okt 2003) 71-84. Als hier
de nauwkeurigheidsberekeningen van N.D.
Haasbroek voor Krayenhoff (1972), Stam-
kart (1974), F. Kaiser en de S.H. Lange
1977) bij betrokken worden zie ik geen
enkele onderbreking in de voortgang van de
natte en de droge cartografie die zich in de
negentiende eeuw binnen de overheid
voltrok.
3. Een brief van Krayenhoff aan Van Swinden
waarbij hij zijn gedane metingen formeel
aanbood. Deze, laatstbedoelde brief behoort
in de collectie Van Swinden-brieven (ook te
vinden in de Nederlandse Centrale
Catalogus/Pica) van de Universiteit Leiden/
Douza. Krayenhoff's boek Verzameling van
hydrografische en topografische waarne
mingen in Holland(1813) wijst ook al op
een systematische aanpak van het karteren
van rivieren, vallend onder de militaire
cartografie (landmacht) en de aanlooproutes
naar zeehavens vallend onder hydrografie
(marine).
4. Naast brieven aan en van Van Swinden zijn
vele zeeorders bewaard gebleven, aanwezig
bij het Instituut voor Maritieme Historie.
Voor mij vanzelfsprekend is dat deze zeeor
ders, van kracht voor alle schepen van de
Koninklijke Marine over de hele wereld, een
directe relatie hadden met de nieuwste
wetenschappelijke bevindingen en
uitspraken van de Lengtegraadcommissie.
De Marine had immers een sterke inbreng
en financierde deze commissie.
5. Andere primaire bronnen zoals de jaarlijkse
Staatsbegroting, Regerings Almanak en de
naamboeken van Marinepersoneel onder
bouwen, zowel qua budgetten als qua perso
nele bezetting mijn aanname dat Lengte
graadcommissie, binnen de overheid, als
coördinator van alle natte en droge carto
grafische werkzaamheden optrad.
6. Gelijktijdig met het oprichten van de
Lengtegraadcommissie werd in 1787 een
commissie benoemd voor het examineren
van adelborsten en zeeofficieren. De voor
zitter van deze examencommissie was
101