Sinds 1980 was er het wereldwijde
International Terrestrial Reference System
(ITRS), dat voortdurend via ruimtetechnieken
werd geactualiseerd; niet alleen om een hogere
nauwkeurigheid na te streven, maar vooral om
'mee te gaan met' de beweging van de tektoni
sche platen waarop de referentiepunten gelegen
waren. EUREF koos de ITRS(19)89-coördi-
naten van de Europese punten als ETRS89-
coördinaten, die daarmee het Europese referen
tiesysteem ETRS89 definiëren. Aansluitend op
het kernnet-initiatief van het Kadaster stelde
NEREF voor het net van de vier Nederlandse
ETRS89-punten via GPS tot op 10 a 20 km te
verdichten tot een 3D-ruimtelijk NEREF-net;
3D, dus zowel voor horizontale positie (RD)
als hoogte (NAP).
Zoals gebruikelijk in de ruimtegeodesie, kan
ook met GPS hoogte minder nauwkeurig
worden gemeten dan horizontale positie.
Desondanks werd GPS al in een vroeg stadium
ook voor de hoogtemeting ingezet. Zo was er
in 1990 al een initiatief om voor het onderzoek
naar bodemdaling en zeespiegelrijzing via GPS
hoogteverschillen van de peilmeetstations
langs de kust te meten.
Door de KNA W geadopteerd
In 1879 was de RCGW ingesteld op voorstel
van de toenmalige KAW, maar hoewel de
toonaangevende leden van de commissie lid
waren van de Afdeling Natuurkunde van de
Akademie, ressorteerde de commissie direct
onder het ministerie van Binnenlandse Zaken,
waaronder onderwijs, letteren, kunsten en
wetenschappen vielen. Die verantwoordelijk-
heidslijn werd in 1937 bij de omzetting van de
RCGW in de RCG doorgetrokken, zij het dat
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen sedert
1918 een eigen departement was. Van OK&W
kreeg de RCG haar middelen en aan de
bewindsman daarover deed zij verslag en
bracht zij, desgevraagd, advies uit. Ongestoord,
tot in 1987 minister W.J. Deetman van O&W -
de kunsten waren in 1965 overgegaan naar een
ander departement - in verband met de bezuini-
gingsgolf van die jaren kwam met de beleids
nota "De plaats van de para-universitaire insti
tuten in het Nederlandse wetenschapsbestel".
De RCG was in de ogen van de minister zo'n
para-universitair instituut en zij kwam daarmee
onder vuur te liggen. Een KB van 17 november
1989 bezegelde uiteindelijk dat de RCG werd
opgeheven, nauwelijks tien jaar nadat zij de
oprichting - 100 jaar geleden - van haar
voorgangster, de RCGW, had herdacht. Geen
nood evenwel, want op 29 januari 1990 besloot
de Afdeling Natuurkunde van de KNAW de
commissie met terugwerkende kracht per 1
januari van dat jaar in haar organisatie op te
nemen, op dezelfde dag dat het voornoemde
KB in werking trad.
De commissie was gered en zou als
Nederlandse Commissie voor Geodesie (NCG)
voortbestaan. Onder een andere naam dus en
onder een ander regiem, maar de werkwijze
bleef voorlopig ongewijzigd en het bureau van
de commissie behield haar onderkomen bij de
Faculteit der Geodesie van de TU Delft. In het
buitenland bleef de naam van de commissie
zoals hij allang was: Netherlands Geodetic
Commission (NCG). Toen de Afdeling
Natuurkunde van de KNAW in mei 1990 de
Akademie Raad voor de Aardwetenschappen
(ARA) - in 2000 omgezet in de Raad voor
Aarde en Klimaat (RAK) - instelde, wees zij
de NCG aan als permanente commissie van
die raad. In 1993 besloot de KNAW de NCG
per 1 januari 1994 onder te brengen in de
onderzoeksorganisatie, en wel in de cluster
Levenswetenschappen. Naast bijvoorbeeld het
Interuniversitair Oogheelkundig Instituut, het
Nederlands Instituut voor Ecologie en het
Centraal Bureau voor de Schimmelcultures,
toch 'een vreemde eend in de bijt', temeer
daar de NCG, behalve de bezetting van het
bureau (destijds één persoon), geen personeel
in dienst had en zelf niet beschikte over een
laboratorium.
In 1990 presenteerde de Raad van Advies
voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) - de
voorganger van de tegenwoordige Adviesraad
voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid
(AWT) - zijn "Advies inzake het civieltech
nisch en geodetisch onderzoek in Nederland".
Wat de geodesie betreft, was dit samengesteld
na interviews met diverse leden van de NCG-
gemeenschap. Het was de rapporteur onder
meer opgevallen dat, anders dan in ons omrin
gende landen, de zorg voor het horizontale
driehoeksnet (de RD) en die voor het hoogtenet
(het NAP) aan verschillende instanties, te