disch werden bezocht. In 1900 heeft men een
plan uitgewerkt voor de exploratie van de
Coppename. De regering was genegen een
bijdrage te leveren van 20.000 gulden op
voorwaarde dat van particuliere zijde een even
groot bedrag werd betaald, dit lukte. Zo ging in
1901 de eerste expeditie van start. Tot en niet
1911 zouden nog zes andere volgen. Met
behulp van driehoeksmeting en rivieropnamen
werd Suriname stelselmatig in kaart gebracht.
Dit hield niet in dat het land in zijn geheel
werd doorkruist omdat voornamelijk de
rivieren gevolgd werden. De eerste zeven
tochten hadden een homogene samenstelling.
De leiding berustte bij een marine- of leger
officier, soms bijgestaan door een tweede
militair, verder een legerarts en twee opzichters
voor de afhandeling van dagelijkse werkzaam
heden. De nadruk van het werk lag op de
topografische opname, ander onderzoek kwam
op de tweede plaats. In 10 jaar tijd was een
vrijwel onbekend gebied ontsloten, vanaf
heuvelen en bergtoppen was het grootste
gedeelte van Suriname in kaart gebracht en na
de zevende expeditie kon een vrij nauwkeurige
kaart van de kolonie getekend worden. Ook
deze expedities hadden met moeilijkheden en
tegenslagen te maken, zoals men in het boek
kan lezen. Een groot verlies was het overlijden
van de Marineofficier Eilerts de Haan op 29
augustus 1910 tijdens het begin van de zevende
expeditie. Een gebied was nog overgebleven
voor nader onderzoek en dat was het
Wilhelminagebergte in het Zuidwesten van
Suriname. Eerst in 1925 werd het initiatief
genomen om te komen tot een geologisch en
mineralogisch onderzoek van dit bergmassief
waarbij ook Hora en fauna bestudeerd zouden
worden. Begin 1926 was het zover. De
botanicus G. Stahel kreeg de leiding verder
gingen mee een mijningenieur, een dokter, een
zoöloog, de landmeter J. Kremer en de topo-
graaf H. Kuiperbak. Over de negende expeditie
kunnen we hier kort zijn, dit betrof een etno
grafisch en taalkundig onderzoek in 1937 aan
de zuidgrens van Suriname. Het KNAG gaf
hierbij financiële ondersteuning.
Ook aan de drie expedities in Arabië, Noord-
Amerika en Zuidwest Afrika zullen we hier
verder geen aandacht besteden.
Vele, tijdens de expedities gemaakte foto's
geven de verslagen extra glans. Minder enthou
siast ben ik over de reproductie in de tekst van
de kaarten die het resultaat zijn van al dit
onderzoek. Ze zijn zeer matig en weinig infor
matief. Van een AARDRIJKSKUNDIG
Genootschap had ik beter verwacht! Tot zover
het eerste en belangrijkste deel van deze
uitgave. Vermeldenswaard is nog dat in dit deel
ook een aantal biografieën is opgenomen.
Het tweede gedeelte van dit boek bestaat uit
een beschrijvende catalogus van voornamelijk
etnografische objecten, die op de tentoon
stelling in het Tropenmuseum te zien waren.
Wat ik hier mis zijn kaarten die als resultaat
van de vele expedities vervaardigd waren,
kwam dit door de doelstelling alleen aandacht
aan de etnografie te besteden? Waarom zijn
dan wèl vijf meetinstrumenten te zien geweest
(p.285-288)? Bij de toelichting van de prisma
cirkel (p.285) mag men vraagtekens plaatsen
bij de bewering dat dit een verbeterde versie
van de Hollandse Cirkel zou zijn. Deze
bewering is trouwens niet nieuw want reeds in
1895 beweerde de Fransman A. Laussedat iets
dergelijks.
In het laatste deel over het KNAG en de weten
schap vinden we onder andere een 22 bladzijden
tellend exposé van Paul van den Brink over de
cartografie. Reeds vroegtijdig heeft het
Genootschap aangedrongen op karteringswerk
in onze koloniën en zelf bijdragen daartoe
geleverd door de door haar georganiseerde of
ondersteunde expedities. Terecht zegt hij ook dat
de betekenis hiervan niet overschat moet
worden, daarvoor was het gebied te groot en
dientengevolge de eigen bijdrage toch vrij
gering. Een zeer lezenswaardig artikel!
"Geodetische plaatsbepaling bij expedities" is
de titel van een slechts vier pagina's tellende
bijdrage van Leen Aardoom. Eerlijk gezegd
vind ik deze bijdrage wat teleurstellend.
Enerzijds krijg ik de indruk dat de schrijver
getracht heeft aan de niet-deskundige leek uit te
leggen wat met astronomische plaatsbepaling
bedoeld wordt en hoe dit in zijn werk gaat maar
of hij daarin geslaagd is betwijfel ik, daarvoor
is het artikel te theoretisch en te beknopt.