interpretatie in zwaarbebost terrein.. Met de
Japanse inval, begin 1942, ging echter het licht
uit. De 1:25 000 kaarten van Noord-Bangka
waren al lang gereed gekomen, maar van de
1:100 000 topografische kaarten van de Vogel
kop was alleen blad Taminaboean in
(kleuren)druk verschenen. Van de geplande
1100 000 kartering van de Minahasa was alleen
de luchtfotografie voltooid. Van het vele dat
tijdens WO-2 aan kartering van het gebied is
verricht door de strijdende partijen, bestaat
alleen een redelijk goed overzicht voor zover het
de geallieerden betreft. Een samenvatting
hiervan is te vinden in de "Grote Atlas van
Nederlands Oost-Indië", J.R. van Diessen en F.J.
Ormeling (AsiaMaior/KNAG, 2004). De
Japanse activiteiten worden hierin echter niet
genoemd. Er bestaat hier kennelijk een vacuüm
dat om invulling vraagt. Deze bijdrage geeft
hiertoe een kleine eerste aanzet, gebaseerd op
mijn ervaringen bij het Geografisch Instituut
(GI) van de Topografische Dienst in Jakarta als
kortverbander van 1949 tot 1957.
Uit na de oorlog in Jakarta gevonden kaartbladen
blijkt dat de fotogrammetrische kartering van de
Minahasa in de Japanse tijd is voltooid. De
kaarten zijn in zwart-wit gedrukt en zijn voor
zien van plaatsnamen en randschrift in Japanse
karakters. Na de oorlog, ik was toen waar
nemend hoofd van de cartografische afdeling
van het G.I., zijn er proefdrukken (in kleur en
met latijns schrift) van vervaardigd. Bijzonder
interessant, en vrijwel onbekend, is het feit dat
ook andere gebieden tijdens de oorlog in kaart
zijn gebracht. Zo bestaan er Japanse 1100 000
fotogrammetrische kaarten van de Aroe-eilanden
(8 bladen), de Kei-eilanden (Klein Kei en
omgeving, 2 bladen) en de eilandenrij ten westen
van Sumatra. Ze zijn eveneens in zwart-wit en
met Japanse belettering uitgevoerd. Afbeelding 1
geeft hiervan een (verkleind) voorbeeld. Het
betreft het, vóór de kust van Zuid-Sumatra
gelegen, eiland Enggano. Ik heb tal van deze
kaarten tijdens mijn onderzoekingen op Nias, de
Mentawei-eilanden en de Molukken, in de
vijftiger jaren van de vorige eeuw gebruikt. Van
een aantal kaartbladen is nu een exemplaar
aanwezig in het kaartenarchief van de Topo
grafische Dienst Kadaster te Emmen. De ligging
van de karteringsgebieden is opmerkelijk en
toont aan dat de Japanse strijdkrachten vooral
beducht waren voor een aanval vanuit Australië
en er niet op gerekend hadden dat de troepen van
MacArthur verder noordwaarts via Biak en
Morotai rechtstreeks op Japan af zouden
koersen. Ter vergelijking: de Britse strijd
krachten in Singapore hadden in 1941/2 een
Japanse aanval op die stad vanuit zee voor ogen
en rekenden niet op een Japanse nadering over
land via het Maleise schiereiland. Tot een her
uitgave van deze kaarten met Latijns schrift en al
dan niet in kleur, is het door de verwikkelingen
na de oorlog nooit meer gekomen. Van de
gebruikte karteringsmethoden is vrijwel niets
bekend behalve dat de Japanners eenvoudige
fotogrammetrische instrumenten gebruikten.
Voor het bepalen van hoogteverschillen met de
parallaxformule werd, zeker bij de foto-inter
pretatie voor militaire doeleinden, een grafiek
gebruikt die is afgebeeld in Afbeelding 2. Het
gebrek aan tijd en aan geschoold personeel zal
hieraan wellicht ten grondslag liggen. De goede
kwaliteit van de kaarten is mij tijdens mijn
onderzoek gebleken. Ik denk dan ook dat er
veldcontrole heeft plaatsgevonden. In elk geval
bleken ze in dichtbebost en reliefarm "heuveltje-
dalletje" terrein vaak betrouwbaarder dan de,
van sommige eilanden eveneens bestaande,
fotogrammetrische kaarten van de Army Map
Service. Dat waren geen schetsmatige zoge
naamde "hasty maps" maar, uiteraard ver
vaardigd zonder ter plekke te zijn gecontroleerd.
Direct na de oorlog werd bij de Topografische
Dienst, de IXe afdeling van Departement van
Oorlog, de aangetroffen chaos opgeruimd en een
begin gemaakt met de wederopbouw. Dit laatste
is echter door de politieke ontwikkelingen en het
gebrek aan mankracht nooit goed van de grond
gekomen. Geen van de drie diensthoofden van
vóór de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië,
achtereenvolgens de Kolonels Mol, Kint en van
Bergen van der Grijp, is lang in functie geweest.
Kolonel Mol had dringend theodolieten en
fotogrammetrische apparatuur nodig, maar de
Generale Staf had in die jaren uiteraard heel
andere prioriteiten; hij is op weinig elegante
wijze aan de kant is gezet. Ook zijn opvolger
Kint maakte het om andere redenen niet lang en
is uiteindelijk niet van verlof in Nederland terug
gekeerd. Zijn belangrijkste bijdrage is de uit-