A. B. 0° 0' 0" C. 660 36' 16" B. A. 0° 0' 0" C. 74° 12' 53" D. 153° 33' 46" C.D. 0° 0' 0 B. 37° 31' 561 A. 76° 43' 19' D.B. 0° 0' 0' C. 63° 6' 55' 3. Hoe worden bij eene driehoeksmeting de coördinaten der hoekpunten berekend, welke gegevens heeft men daarvoor noodig en hoe worden die gevonden? Bij het examen in het volgende jaar kregen de beide ingenieurs de volgende opgaven: '1. Tussen de vier richtingen A, B, C en D zijn de vijfhoeken gemeten: AB=pl, AC=p2, AD=p3, BD=p4, CD=p5. Men vraagt te berekenen de meest waarschijnlijke waarde van de hoeken BC en AD en de middelbare waarde van de fouten in die uitkomsten. De middelbare waarde van de fout in ieder der gemeten hoeken wordt gelijk m genomen. 2. Hoe kan een ketting van driehoeken aan twee punten van een driehoeksnet van hoogere orde worden verbonden? 3. Hoe kan men bij de trigonometrische hoogtemeting door combinatie van gelijktijdig wederkeerige richtingen met eenzijdige waarnemingen ook bij de laatstgenoemden behoorlijk rekening houden met de verander lijkheid van de straalbuiging? Het examen voor landmeten en waterpassen voor bouwkundig ingenieur werd in 1894 voor slechts één kandidaat gehouden. In het jaar daarop was er zelfs niet één kandidaat. Op het volgende examen werd gegeven: 1. Aan welke betrekkingen moeten de hoeken en zijden van een veelhoek voldoen en hoe kan men de kleine afwijkingen die het gevolg zijn van de onvermijdelijke fouten van waarneming daarbij verdelen? 2. Wat verstaat men onder het centreeren der hoeken, wat moet daarvoor worden opgemeten en hoe wordt het berekend 3. Hoe worden bij eene driehoeksmeting de coördinaten der hoekpunten berekend, welke gegevens heeft men daarvoor noodig en hoe worden die gevonden? Alleen bestemd voor de civiel ingenieur werd in 1894 het volgende examen in de geodesie gehouden: "1. Welke correctie moet aan het op den bol berekend breedteverschil van twee punten worden gebracht om rekening te houden met de afplatting der aarde. Men vraagt de formule voor die correctie bij eerste benadering op te maken. 2. Wat verstaat men onder de stereographische projectie en hoe kan men bewijzen dat dit eene conforme projectie is? In het volgende jaar werden voor het vak geodesie aan de kandidaten voorgelegd: "1. Hoe kan men aantoonen dat de bereke ningen, waarbij alleen de betrekkelijke ligging der punten te pas komt, men in plaats van de ellipsoïde een bol kan nemen en welke lengte moet men aan de straal van dien bol geven? 2. Hoe kan men bij de kaartprojectie van Bonne het net van meridianen en parallellen construeren en hoe kan men aantoonen dat die projectie een equivalente is? De opgaven voldeden niet geheel aan de examenstof zoals hiervoor én in de Wet van 1863 is omschreven. De mijn-ingenieur kreeg dezelfde opgaven als de civiel ingenieur en niet dezelfde als de bouwkundig ingenieur. Die kreeg opgaven voor hem alleen. Verslagen van commissies Zowel de commissie belast met het afnemen van het examen B als die belast met het examen C brachten een gedetailleerd verslag uit aan de Minister van Binnenlandse Zaken van hun werkzaamheden en van de door de kandidaten geleverde resultaten. Deze had toen kennelijk onderwijs in zijn portefeuille. Daar naast wezen de commissies op leemten in de wet, onder meer over de leerstof en over een 6'

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2005 | | pagina 9