beginnen had dr. F.J. Stamkart 20 jaar eerder (in 1866) gekozen voor twee theodolieten van het Berlijnse merk Pistor Martins, met diameters van de horizontale rand van 27, respectievelijk 15,5 cm.4 Stamkart zou die theodolieten niet aan een kritische afnametest hebben onder worpen en na zijn dood in 1882 had prof. Ch.M. Schols moeten vaststellen dat de instru menten niet voor het beoogde doel geschikt waren, één van de oorzaken waarom Stamkarts werk moest worden overgedaan. Toen de commissie in april 1886 was gemachtigd een nieuwe driehoeksmeting uit te voeren5, was er de hoogleraren J.A.C. Oudemans en Schols, die samen voor het behalen van een beter resultaat hadden getekend, dan ook alles aan gelegen om met de beste theodolieten te beginnen. De twee bestelde theodolieten "zijn van hetzelfde type; de rand is draaibaar; de aflezing op den tot in twaalfde sexagesimale graden verdeelden rand geschiedt door middel van micrometrische microscopen met trommelaflezing, die het mogelijk maken, direct in secunden af te lezen en de tienden van secunden te schatten"; aldus een latere bespreking van het bestelde instru mentarium.6 Misschien heeft Julius Wanschaff het kritische vermogen van zijn Nederlandse opdrachtgevers onderschat, want nadat hij de instrumenten in het najaar had afgeleverd en die bij de Polytechnische School (PS) in Delft aan een onderzoek waren onderworpen7, bleken zij niet aan de specificaties te voldoen: een "middel bare waarde van de fout in de plaats van een deelstreepje" van 0,65 boogsecunde bij de 35 cm-theodoliet was beslist onaanvaardbaar. Met die bevinding ging de theodoliet terug naar Berlijn, samen met het 21 cm-exemplaar, dat nog "enkele kleine wijzigingen" moest onder gaan. Wanschaff nam de Nederlandse kritiek serieus en al in maart 1887 was de 35 cm- theodoliet met een opnieuw verdeelde rand terug, met excuus van de heer Wanschaff", die verklaarde dat de geconstateerde randfout was te wijten aan de omstandigheid dat hij door ziekte verhinderd was geweest de oorspronke lijke verdeling persoonlijk uit te voeren en die had moeten overlaten aan een, blijkbaar minder bedreven, medewerker. Tegelijk retourneerde Wanschaff" de 21 cm- theodoliet en wel met een geheel nieuwe randverdeling. Aardig van de heer Wanschaff", maar bij onderzoek in Delft bleek dat de kwaliteit van die nieuwe verdeling vergelijkbaar was met die van "de minst goede" verdelingen die Wanschaff ooit voor de 'Landesauftiahme' gemaakt had. Terug in Berlijn werd, nadat Wanschaff" contra-expertise had ingewonnen bij de 'Landesaufnahme', de afgekeurde randver deling uitgeslepen en in plaats daarvan een nieuwe aangebracht. De 21 cm-theodoliet, die hierna in oktober werd terugontvangen, bleek eindelijk aan de eisen van de commissie te voldoen. Bij het randonderzoek in Delft was echter wel gebleken dat de voorzieningen waarover prof. Schols bij de PS beschikte eigenlijk niet op het uitvoeren van zulk minutieus onderzoek waren berekend en tekende zich voor het eerst de behoefte aan een beter laboratorium voor de geodesie af. De Afdeling Geodesie, die was ondergebracht op een bovenverdieping, had na lang zoeken van de Afdeling Natuurkunde toestemming gekregen in één van hun lokalen de vloer open te breken om een stenen pijler op "vaste bodem" te bouwen. In afwachting van de definitieve aflevering van de 21 cm-theodoliet was Schols inmiddels met de bij de RCGW voor de uitvoering van de metingen en berekeningen aangestelde civiel- ingenieurs H.J. Heuvelink en N. Wildeboer met de gloednieuwe 35 cm op stap gegaan, zij het dat de professor in verband met zijn onderwijs taken al na acht dagen terug moest naar Delft en Heuvelink en Wildeboer door het slechte weer dat jaar niet meer aan meten toekwamen. Het is niet gebleken dat Schols zelf ooit nog tijd gevonden heeft voor eigenhandige metingen met de W 35 No. 1, zoals hij de in 1887 verworven 35 cm Wanschaff"aanduidde in zijn voordracht van 26 mei 1894 ter vergadering van Afb. 4. Profit: H.J. Heuvelink werd in 1885 de eerste ingenieur ten dienste van de Rijksdriehoeksmeting en kreeg in 1897 de leiding daarover; ontwikkelde de Delftse methode van randonderzoek (coll. Kadaster) 39

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2006 | | pagina 5