De in 1887 geleverde 21 cm theodoliet noemde Schols in 1894 W 21 No. 1. Hij voerde toen ook een W14 No. 1 op, die in 1889 van Wanschaff zou zijn afgenomen en die al in november dat jaar, met de W35 No. 1 en de W21 No. 1 tot de RCGW-inzending voor de tentoonstelling van K&L17 moeten hebben behoord. Voor een 35 cm rekende Wanschaff 2.400 Mark, een 21 cm kostte de commissie 1.350 Afb. 5. Wanschaff-theodoliet met randdiameter 14 cm: W14 (coll. en foto Techniek Museum Delft) Afb. 6. Wanschaff-verkenningstheodolietje met randdiameter 9 cm: W 9 (coll. en foto Techniek Museum Delft) Mark18; bedragen vergelijkbaar met de bruto- jaarwedde van de ingenieurs die de instru menten verzorgden en bedienden. Volgens Schols19 - en wie kon het toen beter weten? - beschikte de commissie in 1894 over twee theodolieten van het type W35, twee van 21 cm (W21) en twee van 14 cm (W14). Een setje '35-21-14' vormde de standaarduitrusting van een eerste-orde-ploeg: de 35 cm, zoals al opgemerkt, voor de eigenlijke hoekmetingen, de 21 cm voor de centreringsmetingen en de 14 cm voor het geval dat door ruimtegebrek in de torens de 21 cm niet kon worden gebruikt. Wanschaff leverde de RCGW voor verken ningsdoeleinden ook nog een handzaam theo- dolietje met een randdiameter van 9 cm (W9), waarvan er ook een exemplaar stond op de K&L-tentoonstelling van 18 8920. Anders dan de grotere Wanschaffs had en heeft de 9 cm- uitvoering ook een verticale rand. Een verken nende rondmeting met de W9 bood tevens de mogelijkheid, ten behoeve van de definitieve planning en uitvoering van de metingen, voorlopige coördinaten van het beoogde station te berekenen. Waarschijnlijk ter vervanging van een in het ongerede geraakt exemplaar, kocht de RCGW in 1901 voor rond 400 nog een W9.21 Secundaire driehoeksmeting In de kerstvakantie 1889 liet Schols - bij de PS was hij een drukbezet man - zich bij de Pruisische 'Landesaufnahme' in Berlijn voorlichten over de problematiek van een secundaire verdichting van het primaire driehoeksnet, zoals die in Nederland voorname lijk ten behoeve van de kadastrale praktijk was voorgesteld. Beschikte de Afdeling Geodesie van de PS al niet over voldoende werk- en laboratoriumruimte voor de technische onder steuning van de primaire driehoeksmeting, aan een daadwerkelijke voorbereiding van de secundaire metingen kon wat dit betref! in het geheel niet worden gedacht. Rapporterend over 1891 moest de commissie de verantwoordelijke minister erop wijzen dat overleg tussen de PS en de Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van Onderwijs er nog niet toe had geleid dat in de nood werd voorzien en dat bijgevolg door gebrek aan geschikte ruimte voor onderzoek en regeling van instrumenten en oefening van 41

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2006 | | pagina 7