personeel geen begin kon worden gemaakt met
de secundaire metingen. Kennelijk gebruikte
Schols de dringende behoefte aan zulke
metingen als 'breekijzer' om een door hem
zozeer gewenst speciaal Gebouw voor
Geodesie van de grond te krijgen. Zoals bekend
zou dat uiteindelijk in 1895 aan de toenmalige
"Nieuwe Vaart"22 in gebruik kunnen worden
genomen.
Als door de nieuwe, ongekende mogelijkheden
aangemoedigd bestelde de commissie dat jaar
ten behoeve van de secundaire driehoeksmeting
bij Wanschaflf vier 21 cm-theodolieten en nog
eens vier 14 cm-instrumenten, respectievelijk
voor de "eigenlijke" metingen en voor de
centreringsmetingen op het secundaire
programma. Van elke soort werd tegen het
einde van 1895 één exemplaar ontvangen. De
beproeving daarvan in de speciaal daarvoor
ingerichte (lange) zaal in het nieuwe gebouw
stemde tot algehele tevredenheid en zo zou de
aflevering van de overige zes theodolieten in
1896 met vertrouwen in instrumentmaker
Wanschatf tegemoet kunnen worden gezien.
Dat ging echter anders: in 1896 werden alleen
de drie W21 's afgeleverd en één daarvan bleek
een periodieke randfout te vertonen, groter dan
de commissie van Julius Wanschaff gewend
was. Om zijn graveerwerk over te doen kreeg
hij de rand23 retour, maar opnieuw graveren
leverde geen verbetering op en ten einde raad
verving de geplaagde instrumentmaker de
nogmaals afgekeurde rand in 1897 door een
geheel nieuwe, die van uitnemende kwaliteit
bleek te zijn. Bij de drie datzelfde jaar afgele
verde W14's waren er echter dadelijk
problemen met de afleesmicroscopen en van de
zes (twee per theodoliet) moesten er vier voor
revisie terug naar Berlijn.
Wanschaff had aan de RCGW een kritische,
misschien in zijn ogen zelfs lastige, klant.
Daarvan liet hij overigens niets blijken, want de
commissie ondervond van hem steeds "de
grootste bereidwilligheid".24 Vóór het einde
van 1897 waren de ondeugdelijke microscopen
van de W14 theodolieten weer terug en werkten
zij 'bevredigend'. Het dagelijks onderhoud van
de instrumenten en de vervaardiging van
eenvoudig gereedschap gebeurden in het
nieuwe gebouw zoveel mogelijk in eigen
beheer, maar voor ingrijpende reparaties van de
oudere theodolieten was de commissie toch
aangewezen op de gespecialiseerde
werkplaatsen van de leverancier in Berlijn. Dat
de instrumenten wel eens averij opliepen blijkt
uit een besluit van de commissie in 1897 om
"twee instrumenten, waarvan de assen of
tappen der kijkers gebarsten zijn" bij Wanschaff
te laten repareren.25
Schols zelfheeft de definitieve aflevering van
de tweede-orde W21- en W14-theodolieten niet
meer meegemaakt; hij was in maart plotseling
overleden. Zijn oudste medewerker, ir.
Heuvelink, volgde hem op als leider van de
driehoeksmeting, hoogleraar en lid - later secre
taris - van de commissie. Al met al beschikte
Heuvelink eind 1897 van Wanschaff over twee
35 cm-theodolieten, zes 21 cm-instrumenten en
eveneens zes van 14 cm; dus veertien in totaal,
afgezien van een onbekend aantal 9 cm-theo-
dolietjes. Zo was er 1898 een uitrusting voor
twee eerste-orde-ploegen en voor vier tweede
orde-ploegen. Met een dienovereenkomstige
personeelsuitbreiding konden uiteindelijk in de
periode 1902-'04 jaarlijks vijf ploegen te velde
gaan.
Bij de secundaire metingen waren de W21 's de
hoofdinstrumenten, ook voor de centreringen;
als door ruimtegebrek moest worden terugge
vallen op de W14's, dan werd de mindere
precisie daarvan bij de meting gecompenseerd
door opvoering van het aantal randstanden.
De Bijhoudingsdienst
Nadat de eerste-orde metingen in 1904 waren
afgerond, gingen er jaarlijks nooit meer dan
vier ploegen gelijktijdig op uit. Tenzij er
intussen theodolieten waren afgeschreven, moet
dus een deel van de Wanschaff-uitrusting
werkeloos hebben gestaan. Dat gold dadelijk na
1904 voor de 35 cm-theodolieten, maar de
W21's en W14's van de beide eerste-orde-
ploegen kwamen in beginsel voor de tweede
orde-metingen ter beschikking. Daarvoor waren
toen in totaal zes W21's en W14's en een aantal
W9's beschikbaar. Een beperkt personeels
budget kan hebben genoopt een deel van de
instrumenten thuis te houden. Overigens zal
onder drang van de voortgang en de daarbij
passende bedrijvigheid in de zomermaanden
het achter de hand hebben van reserve-instru
menten geen overbodige luxe zijn geweest.
42