De secundaire driehoeksmeting werd in 1928
onder leiding van Heuvelink met de Wanschaffs
voltooid. Per 1 januari 1930 werden, overeen
komstig eerder gevoerd interdepartementaal
overleg, samen met het archief en de uitkom
sten van de driehoeksmeting en "de materiële
hulpmiddelen ter uitvoering van de bureau
werkzaamheden der secundaire driehoeksme
ting", "de instrumenten en verdere
hulpmiddelen ter uitvoering van het terreinwerk
der secundaire driehoeksmeting", overgedragen
aan de Ingenieur-verificateur van het Kadaster
te Amsterdam (destijds Th.L. Kwisthout, sedert
1925 ambtshalve lid van de Rijkscommissie),
die aldaar de verantwoordelijkheid kreeg voor
de werkzaamheden van de Bijhoudingsdienst
van de Rijksdriehoeksmeting (verder afgekort
met RD). Als, naar is te vermoeden, de nadruk
op de secundaire driehoeksmeting strikt moet
worden genomen, vielen de beide W35's buiten
de overdracht. Dat de W35's na de voltooiing
van de primaire driehoeksmeting in 1904 niet
meer werden gebruikt, is af te leiden uit de
inscripties op deze instrumenten: "1886-1904"
bij No. 1 en "1891-1904" bij No. 2.
Vóór 1930 had de RCGW al afstand gedaan
van enkele van haar kleinere Wanschaff-theo-
dolieten: in 1923 kreeg de Ingenieur-verifica
teur der Domeinen de W14 No. 4 26 en een jaar
later werd zijn collega van het Kadaster in Den
Haag verblijd met de W14 No. 3 27 Een "9 cm-
theodolietje", dat in 1904 in het kader van de
expeditie naar zuidwest Nieuw-Guinea aan het
Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig
Genootschap (KNAG) was uitgeleend, was na
afloop in 1905 terugontvangen.28
Kwisthout, die van 1898 tot 1914 als landmeter
van het Kadaster in verband met de secundaire
driehoeksmeting bij de RCGW gedetacheerd
was geweest en zo uit praktische ervaring kon
spreken, was in 1934 vol lof over de Wanschaff-
uitrusting van zijn dienst: "De groote techni
sche vaardigheid van den fabrikant, gecombi
neerd met de strenge, onverbiddelijke critiek
van de Rijkscommissie hebben haar geleidelijk
in het bezit gesteld van een aantal theodolieten,
resp. van 35, 21 en 14 cm randmiddellijn, dat
met recht op de naam van keurcollectie [cursi
vering door de schrijver] kan aanspraak
maken"29. Na Kwisthouts overlijden in 1937
kreeg prof. J.M. Tienstra de leiding over de RD
Afb. 7. Wanschajf 35 cm-theodoliet, poserend
in Delft, waarschijnlijk op het voormalige
Gebouw voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde
(uit: Landmeetkundig perspectief, deel 2:
Rijksdriehoekmeting, Dienst van het Kadaster
en de Openbare Registers, 1979)
en verhuisde de dienst in 1938 van Amsterdam
naar Delft; zo zullen, na acht jaar, ook de
Wanschaff-theodolieten - voor zover in 1930
naar Amsterdam verhuisd - zijn teruggekeerd.
Inmiddels was de RD schoorvoetend overge
stapt op het gebruik van modernere theo
dolieten. Al in 1931 verleidde de firma Wild te
Heerbrugg (Zwitserland) de jonge dienst tot
een proef met een daartoe voor enkele maanden
uitgeleend instrument van hun fabrikaat. Het
bleek daarbij dat dit met zijn 14 cm randdia-
meter even nauwkeurig was als een Wanschaff
met 21 cm, en dat gepaard aan grote praktische
voordelen in het veld; een aanrader dus, die de
Minister van Financiën (waaronder de RD bij
het Kadaster toen viel) er eind 1932 toe bracht
toestemming te geven voor de aanschaf van een
14 cm-Wild. In 1934 ging civiel-landmeter
A.J.H. Meertens (later, als geodetisch ingenieur,
hoofd van de dienst) ermee op pad voor punts-
bepaling ten behoeve van de Zuiderzeewerken.
Niettemin werden zeker de 21 cm- en 9 cm-
43