Het meten van getijden voor de Nederlandse kust en
in Nederlands-Indië in de 19de eeuw
J.M. Mohrmann
Uitgangssituatie
In de periode 1787-1850 bestond er in Neder
land een "Commissie voor het bepalen der
lengte op zee en de verbetering der zee
kaarten", kortweg de Lengtegraadcommissie.
De commissieleden werden aangesteld en
betaald door de Marine.' De meet- en reken-
methodiek, gebezigd door marineofficieren,
was hierdoor vanaf 1787 in Nederland en Oost
en West-Indië geheel gelijk. Alle zeeofficieren
van de Marine moesten voor hun volgende
rang een examen afleggen. In de examen
commissie zat de voorzitter van de Lengte
graadcommissie, die al doende kon controleren
of de door zijn commissie aan de marine
leiding voorgestelde en middels zeeorders
verordonneerde instructies begrepen en uit
gevoerd werden.
Marineofficieren schreven in de 19de eeuw
hun eigen zeevaartkundige boeken en dictaten,
die fundamenteel met die van de koopvaardij
verschilden. In de Marineboeken werd de
hoogst haalbare meet- en rekennauwkeurigheid
nagestreefd en er was altijd een hoofdstuk over
het trigonometrisch in kaart brengen van
aanlooproutes naar havens en de kustkartering
in te vinden. Voor alle duidelijkheid: trigono
metrische zeekaarten werden wereldwijd door
marineofficieren/hydrografen gemaakt. Door
gebruikmaking van dezelfde meetmethodiek,
triangulatie genoemd, sloten de nationale
hydrografische kaarten op elkaar aan.
Voor de uitgave van een nieuw Marine-
zeevaartkundeboek werd het concept ter
controle en fiattering aangeboden aan de
Lengtegraadcommissie. Alle zeevaartkundige
boeken, zeekaarten en geijkte instrumenten
werden vanuit een centraal depot aan oorlogs
schepen verstrekt. Door de beschreven gang
van zaken liepen de Marinepublicaties geheel
in de pas met de internationale, wetenschappe
lijke standaard op de vakgebieden astronomie
en zeevaartkunde. Hydrografische, topo
grafische en kadastrale kaarten waren vaak
gebaseerd op het wereldwijde triangulatie
systeem.2 (In Nederland werden de groot
schalige kadastrale minuutplans gebaseerd op
lokale stelsels, red. DHC.) Alle nationale
triangulatiemetingen werden op internationaal
niveau gekoppeld; vanaf 1787 eerst Europa en
vervolgens Zuid-Afrika, Brits-Indië, Australië,
Nederlands-Indië (vanaf 1821en Amerika.
Het wereldwijde triangulatiesysteem werd
hierdoor niet alleen de meetbasis voor de
getijdenmetingen en oceaanstromen, maar ook
voor aardmagnetischveldmetingen, geologie,
oceanografie en vele andere, wereldomvat
tende metingen.
De belangrijkste Nederlandstalige primaire
bronnen voor getijdenmetingen zijn de
publicaties van de leden der Lengtegraad
commissie, die de nationale standaard, de
wetenschappelijke kwaliteit van de meet- en
rekenmethodiek voor Nederland en de
Koninklijke Marine als uitvoerend orgaan
bewaakte. De leden van de Lengtegraad
commissie waren internationaal bekende
wetenschappers, die, op het hoogste weten-
1 J.C. van der Hoop (1742-1825) had als Advocaat-fiscaal en lid van het college van admiralen deze commissie in 1787 ingesteld.
Van der Hoop was in de periode 1815-1825 Minister van Marine.
2 F.W. Bessel (1784-1845), een vooraanstaand Duits astronoom, rekende de wereldwijde "Gradmessungen" om naar de vorm en
afmetingen van de aarde. Hij publiceerde veel hierover in ondermeer het vaktijdschrift Astronomische Nachrichten. De
meetbasis voor de kadastrale kaarten wordt de tertiaire triangulatie genoemd. Vooral de geodeten Delambre en Mechain
publiceerden hierover in Frankrijks belangrijkste wetenschappelijke vaktijdschriften, zoals /Mémoires de l'lnstitut National des
Sciences et Arts en Comptes Rendus. Evenals in Nederland werden in Nederlands-Indië van overheidswege, in het Staatsblad
voor Nederlands-Indië (1837), instructies gegeven voor de landmeters, te beginnen met Batavia, Samarang en Soerabaja.
68