name de Leidse hoogleraar Van de Sande
Bakhuyzen zich zo negatief over Van der Plaats
als kandidaat voor de slingerproeven had uit
gelaten is misschien terug te voeren op een
mogelijk bestaande vrees dat, met Van der
Plaats als onderzoeker, het vernieuwende
zwaartekrachtswerk - waartoe al in 1870 in
Leiden een aanzet was gegeven - uiteindelijk
naar Utrecht zou gaan, iets wat later, in de tijd
van dr. F.A. Vening Meinesz, toch zou ge
beuren. Misschien nog van belang om op te
merken is dat Oudemans een broer was van de
scheikundige prof.dr. A.C. Oudemans (1831-
1895), hoogleraar (sedert 1885 directeur) aan
de Polytechnische School te Delft. Vóór zijn
Delftse tijd verrichtte deze Oudemans in
Utrecht natuur- en scheikundig onderzoek.
Was dr. J.D. van der Plaats in Nederlandse
Prof.dr. J.A.C. Oudemans (1827-1906), hoogle
raar wis- en natuurkunde te Utrecht, lid
Rijkscommissie voor Graadmeting en
Waterpassing (Coll. en foto: Het Utrechts
Archief)
geodetische kringen van rond 1890 een
omstreden figuur, wiens werk volgens
sommigen nauwelijks aandacht verdiende,
driekwart eeuw later vond TH-lector N.D.
Haasbroek in Van der Plaats' "excellent paper"
ter verdediging van Krayenhoffs triangulatie-
werk, in K&L, inspiratie voor een hernieuwd
grondig onderzoek naar de nauwkeurigheid
van het driehoeksnet.28 Hoewel Haasbroek
tenslotte Cohen Stuarts negatieve oordeel in
theoretisch opzicht in grote lijnen moest onder
schrijven, was hij het eens met Van der Plaats
dat Krayenhoff met de beperkte middelen en
inzichten van zijn tijd baanbrekend en
lofwaardig werk verrichtte.29
Veelzijdig publicist
In de lange reeks publicaties die Van der Plaats
tijdens zijn leraarschap aan de Rijks-Veeartsenij
school op zijn naam bracht30, was die over de
basismetingen op Java zijn laatste over de
geodesie. In 1883 was zijn eerste monografie
over "De plaatsbepaling bij de aromatische
lichamen"31 met goud bekroond; plaatsbepaling
in de scheikunde dus! Zijn lijst van publicaties
verraadt zijn brede wetenschappelijke belang
stelling. Hoewel de meeste van zijn publicaties
natuur- en/of scheikundige onderwerpen
behandelden, begaf hij zich graag op terreinen
die ogenschijnlijk weinig met de veeartsenij van
doen hadden. De geodesie daargelaten, schreef
hij onder meer over de ballonvaart, de barometer
van het KNMI, de toepassing van de waar
schijnlijkheidsrekening in de medische statistiek,
geometrische optiek, het verband tussen de
gravitatiewet en de wet van behoud van stof, een
methode om de weekdag te vinden waarop een
gegeven datum valt (een eeuwig durende
kalender), de joodse kalender, de standaarden
van maat en gewicht, het Nederlandse munt
stelsel, Nederlandse wiskundigen in de 16e eeuw
(waaronder Stevin en Snellius), geloof en natuur
wetenschap en over "de Pyramide van Cheops en
onze kegelbaan". Zijn rekenkundige, meet
kundige en statistische belangstelling blijkt uit
zijn "Berekeningen over de metingen aan de
Haasbroek, p. 11
29 Idem, p. 214-218.
30 Kroon e.a., p. 144-146.
33 Prijsverhandeling, uitgegeven door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, 1883.
108