Utrecht drie dochters geboren19: Anna Maria
Fanny (1883), Dina Eleonora (1886) en Lydia
Theodora Susanna (1890). Laatstgenoemde
trouwde in 1914 bij volmacht met de in
Cheribon (Java) werkende en wonende
'handelsgeëmployeerde' Franciscus Offerius
Marius Noordhoff, zoon van de Utrechtse
gevangenisdirecteur M. Noordhoff.
Als secretaris van de Gezondheidscommissie
kreeg dr. Van der Plaats ruimschoots gelegen
heid zijn belangstelling voor en bedrevenheid in
de statistiek te tonen. Bij zijn begrafenis werd
eraan herinnerd dat hij in augustus 1914, daags
na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog,
ongevraagd een rapport presenteerde over de
mogelijkheden de stad van drinkwater te
voorzien, mocht de bestaande waterleiding - de
schrijver dacht waarschijnlijk aan het in bedrijf
stellen van de Hollandse Waterlinie - worden
afgesneden.20 Die ongevraagde activiteit
kenmerkt misschien Van der Plaats, die, met de
brede kennis die hij bezat, meende zich dienst
baar te moeten maken. Zo zou het ook gegaan
kunnen zijn bij zijn opmerkelijke bemoeienis
met de geodesie. Bemoeizucht, opportunisme,
of toch een stukje gemeenschapszin, ingegeven
door het Doopsgezinde milieu waarin hij
opgroeide?
In aanvaring met 'de Rijkscommissie' (RC)
Dat Van der Plaats in 1892 lovend schreef over
de basismetingen op Java21 wijst wellicht op zijn
achting voor prof.dr. J.A.C. Oudemans (1827-
1906) - een tijdgenoot van zijn vader - die, na
17 jaar in het toenmalige Nederlands Indië als
hoofdingenieur van de Geografische Dienst
baanbrekend geodetisch werk te hebben verricht,
in 1875 als hoogleraar sterrenkunde terugkeerde
in Utrecht. Misschien heeft Van der Plaats nog
college bij hem gelopen; boeiende en inspire
rende bijeenkomsten waarin de professor graag
terugblikte op zijn geodetische ervaringen in De
Oost.22 Mogelijk hebben zulke bespiegelingen
de weetgierige Van der Plaats al aangezet tot een
bestudering van Oudemans' basismetingen, wat
tenslotte zou leiden tot de enige voor de Neder
landse vakwereld toegankelijke gedetailleerde
publicatie over dit onderwerp, met nadruk op de
fysische aspecten van het meetproces.
Dadelijk in 1879 werd Oudemans lid van de RC,
waarin hij samen met voorzitter Stamkart de
driehoeksmeting voor zijn rekening nam. Toen
Van der Plaats in 1887, op grond van eerder door
hem in Utrecht verricht theoretisch en praktisch
onderzoek, de RC zijn diensten aanbood bij de
experimentele slingermetingen van de zwaarte
kracht, vond hij Oudemans op zijn hand.23
Oudemans zag in Van der Plaats een "hoogst-
kundig en bescheiden jong geleerde", die naar
zijn oordeel zelfs het lidmaatschap van de
commissie ruimschoots verdiende, maar wist
zijn collega's niet van de geschiktheid van de
voorgestelde kandidaat te overtuigen. Een door
Oudemans in 1888 aan de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen voorgelegde
verhandeling door Van der Plaats "Over den
Secundeslinger" vond RC-voorzitter prof.dr.
H.G. van de Sande Bakhuyzen desgevraagd "een
onbetekenend stuk met een vertoon van geleerd
heid en kritiek die geen schitterend getuigenis
geeft van 's mans bescheidenheid". Van der
Plaats trok zijn verhandeling en zijn sollicitatie
in en richtte, wat de geodesie betreft, zijn aan
dacht verder op graad- en driehoeksmetingen.
Met zijn kritiek op Cohen Stuarts negatieve
oordeel over het werk van Krayenhoff24 trof hij
bij de RC een gevoelige snaar, wat hem van de
hand van RC-secretaris prof.dr. Ch.M. Schols
namens de gehele commissie in 1892 op een
scherp weerwoord25 in K&L kwam te staan. Het
19 Idem, geb.-akten.
20 Markus.
21 J.D. van der Plaats, "De basismetingen op Java", K&L 1892, p. 57-78.
22 K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland, 1580-1940, Amsterdam
1985, p. 194.
23 Van der Schraaf 1975.
24 J.D. van der Plaats, "Overzicht van de graadmetingen in Nederland", K&L 1889 (p. 217-243 en 257-305) en 1891 (p. 65-101
en 109-133).
2® Rijkscommissie voor Craadmeting en Waterpassing, "De eischen der medewerking van Nederland aan de internationale
aardmeting", K&L 1892, p. 89-111.
106