opzichter was ook eens helper mèt vakdiploma
geweest, dat was regel al was ie 't maar kort,
tot hij zijn mijnmeetkundige opleiding
afgemaakt had, met als normaal vereiste van
vooropleiding een HBS-B-diploma.) Aan de
ene kant een knoopje om in te hangen, aan de
andere kant een lus waar dan een steen in werd
gehangen. Om een bepaalde lengte te krijgen
kon men dan nog de steen hoger of lager laten
zakken door een lus in het touw te leggen. Het
touw werd met krijt gewit en door de helper
met de lamp beschenen op de hoogte die de
opzichter aangaf.
Stel: er liggen voor aan het front (daar waar
men bezig is de steengang of galerij verder
door te drijven) enkele richtingspunten, R34,
R35 en R36. De mijnmeter kijkt van R36 via
R35 (waar de eerste helper het lood belucht
ondergrondse term om dit met krijt wit
gemaakte ingehangen punt 35 te beschijnen)
op een lood R12, bijvoorbeeld waar de tweede
helper dat lood beschijnt, dan kan de situatie
zijn dat deze drie punten (loden) op één lijn
liggen en de richting goed is, anders moet een
punt teruggegaan worden, totdat de richting
wel kloppend is. De tweede helper wordt goed
"gezwankt(op en neer gezwaaid met de
petlamp) en kan van R12 "opkomen (door
komen) naar R36. De opzichter gaat van R36
naar R35 en de eerste man richt over R35 via
R36 - waar de tweede man nu "lucht" (het
lood beschijnt) - een nieuw punt in, dat R37
wordt (frontwaarts).
Deze eerste man laat zich inrichten door middel
van verschuiven van het lood naar links of
rechts langs de kap (dakondersteuning, ijzeren
balk) om R37 aan te brengen. De helper staat
dan vaak te balanceren op een mijnwagen, zich
met één hand aan dakondersteuning (kap)
vasthoudend en in de andere hand het lood
schuivend langs de kap, tot dit in één lijn
samenvalt met twee andere reeds bestaande
goede richtingspunten. De ingerichte plaats
wordt aangetekend door middel van met krijt
strijken over lood, waardoor links en rechts van
dit lood de kaprand ook wit wordt. Tussen deze
twee krijttekens op die kap kan dan de kerf van
de klam haarscherp aangebracht worden. (Dat
de oprechte lezer het moge begrijpen!) Al deze
eenvoudig lijkende handelingen vereisten grote
handigheid. De steen mocht nooit uit de lus
vallen. De opgetrokken lus mocht nooit uit
zakken!! En 't gebeurde ook nooit meer, als
men volleerd was, en dat waren deze mannen
met hun 'vakdiploma's'.
Bovengronds
Tussendoor volgen even de bovengrondse
handelingen alvorens men ondergronds ging
met de schachtlift. De opzichters bekeken op
kantoor de indeling van de hun betreffende
werkzaamheden en wat er allemaal voor nodig
was: waterpasinstrument, ophangtheodoliet,
30, 50 of 100 m-meetband, etc. Gegevens over
richtingen, hoekgegevens voor metingen,
niveaus van waterpaspunten, bouten enz. Vaak
moest men ook de route uitzoeken hoe de
werkpunten het best te bereiken waren. Men
moest bijvoorbeeld via op- of neerbraak naar
een tussenverdieping, pijler, toevoer of afvoer-
galerij. De helpers (eerste en tweede man)
kregen van de meesterhouwer, die als tussen
persoon fungeerde, in hun werkplaats ("de
boet") de kantooropdrachten ter inzage en
hoorden met welke opzichter zij mee dienden
te gaan, welke instrumenten er nodig waren en
VF.GEN5 MET GUNSTIG GEV0Ü3 APGSB6D EXAMEN AL
OPZICHTER BIJ DE OPMEIINCEN'
Afb. 2. Diploma 'Opzichter bij de Opmetingen
van H.A.G. Bevk, 1957
GEBOREN TE -z
HEKHEN
46