Rf PBNA-CflPLOMA koninklijk technicum pbna Afb. 3. PBNA-diploma Landmeetkundige van H.A.G. Bevk, 1959 dergelijke. In die boet werd het dan een bedrijvigheid van jewelste. Ieder zocht de spullen bij elkaar, de instrumenten, statieven en meetbanden die hij nodig had. Ieder had een eigen gesloten kastje, waarin zijn draagtas met meetband, gradenboog, duimstok, baak, krijt, verf, borstel, ijzerzaag, richtingklammetjes enz. waren opgeborgen. Touw werd op een 2'A duims spijker in razende vaart bovengronds tot een klos opgerold ter voorbereiding van het ondergrondse werk, evenals het sorteren en samenstellen van de klammetjes en het voor bereiden van staatjes krijt die uit blokken van 2 x 2 x 20 cm gezaagd werden met het alom tegenwoordige handige ijzerzaagje. Nu weer ondergronds We waren een beetje vergeten dat we vertelden over de "richting hangen Er kon bijvoorbeeld een rode lamp op een controle-richtingspunt worden ingehangen. Dichter bij het steenfront hing men twee richtingspunten in en als men dan over die twee loodlijnen op de rode lamp keek (zichttte) en een verticale lijn zag door het midden van de rode lamp (een klein rood puntje op die afstand), kon men gevoeglijk verder op het front aan punten bijleggen. In het geval dat de lijnen niet samenvielen met het rode licht punt, werden natuurlijk wèl kloppende punten gezocht. Een andere manier was ook wel dat de tweede man zelfbij het punt achter bleef en een rode zakdoek (altijd bij de hand) achter het lood hield, of zijn lamp nat maakte en met krijt wit kon kalken, zodat die minder scherp straalde. Ook kon men waar mensen werkten om de ondersteuningen weer in de juiste stand en richting te zetten, hier de helpende hand bieden door een kalkstreep te trekken tussen twee richtingspunten die op een derde verder weg gelegen punt klopte. De richting werd meestal aangehouden met de afspraak 80 of 100 cm van links. Dat wil zeggen, als je van begin ondersteuning (vanaf de hoek dus) 80 cm mat, moest je op de richtingstreep uitkomen waarop alle kappen uit moesten komen, zodat de hele galerij of steengang mooi in het gelid stond (na latere afspraken was dit 1.20 m). Van het leggen van een moetlijn, zodat het spoor voor de kolenwagens en het personen vervoer op het juiste niveau blijft, volgt later een uitleg. Waterpassen van de steengangen Alle steengangen waren per verdieping in een waterpas-profielenboek opgenomen en werden steeds bijgewerkt wat vooruitgang van de steen gangen, maar ook wat het onderhoud betrof. Met het waterpasinstrument met "Steh auf manchen (een ingebouwd vrij hangend prisma) kon men heel snel kilometers steen gang waterpassen met slechts één helper. Je maakte slagen van 50 m, zette zelf je statief met de poten gespreid snel neer. Even een poot wat bijschuiven, vleugelmoeren vastzetten, en met de stelschroef de libel dichtbij 't cirkelmidden en loodrecht met 'n andere stelschroef de libel in het cirkelmidden van het doosniveau laten inspelen. Geen langsniveau meer nodig, het zwevend prisma zorgde verder voor een horizontale vizierlijn! Tussendoor werden altijd de ter plaatse liggende NAP- bouten mede aangesloten ter controle of eventuele correctie in de boeken bovengronds. Bij deze steengang- waterpassing gebruikten we meestal een baak met langsniveau en een omlijste doorschijnende centimeterverdeling erop. De lamp werd achter de verdeling verschoven al naar gelang de aanduiding van de opzichter. Dan werd met het statief op de schouder met haastige spoed aan de helper voorbij gelopen om de volgende slag te maken. De helper, die op de rail een krijt streep had getekend, draaide de baak nu naar de nieuwe standplaats van het op te stellen instrument. Op deze manier waren met één helper vele kilometers waterpassingen te VOoSitt.» «H H#»"* §4 DE .XAHM.COHH,».,. VAN «ET 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2007 | | pagina 13