maken. (Mijnmeters hebben altijd haast gehad,
wij waren met 10 beambten en 20 helpers om
de hele zaak wat ons deel betrof draaiend te
houden.) Er moet nog worden vermeld dat men
op de bouten ondergronds geen baken kon
opstellen, omdat deze in het vaste zijwand
gesteente waren aangebracht. De bouten
werden naar de rails "overdragen zo
noemden we dat (zonder -ge-). Er werd een
lusje om de boutkop gestrikt met een touwtje
dat langs bovenkant van de bout naar de rail
werd verlengd. Op de aangetekende rail werd
een duimstok vertikaal gezet. Het touw werd
hierlangs geschoven tot de overdracht zuiver
horizontaal was. Dit werd bereikt door aan het
touw een langsniveau te hangen en de libel te
laten inspelen. Dan moest men op de duimstok
aflezen op de millimeter, hoeveel dieper het
opstelpunt op de rail ten opzichte van de bout
was. Dit werd altijd gecontroleerd, en dan, bij
de volgende bout dezelfde werkwijze toe
passend, kon men zien of de bouten op elkaar
klopten en werd naar het boutniveau terug
gerekend. Met een beetje cijferwerk kon dan
een hoogterichting of moetlijn gelegd worden
of met de waterpassing verder gegaan worden.
Hoogterichtingen
Aan het front (daar waar men steeds verder het
gesteente wegschietend de gangen verlengde)
moesten de kappen (ijzeren H-dakprofielen)
onder het dakgesteente op de goede hoogte
gelegd worden. De steengangen moesten exact
de juiste stijging aanhouden. De kappen onder
het dakgesteente werden ondersteund door
ijzeren H-profielen of I-profielen aan de linker
en rechterwand ("stoos van de steengang.
Kappen en stijlen waren door middel van bouten
met elkaar verbonden. Bij de vooruitgang
werden er kappen na het wegschieten van het
gesteente opgelegd op voorspanrails dakrails
of schinnen). Van deze voorspanrails bevestigde
men één links en de andere rechts onder de reeds
bestaande "dakspanten". Zij werden hieraan
vastgemaakt met beugels en waren zó lang dat ze
onder het vrijgeschoten deel enkele meters
doorstaken. Hierop kon men dan weer drie
kappen achter elkaar leggen met een onderlinge
afstand van bijvoorbeeld 80 of 100 cm, al naar
gelang de afspraak en bestektekening van die
post.
Het afgeschoten gesteente, dat als een berg puin
tot bijna aan het dak reikte, werd met een laad-
wagen en de schop in mijnwagens gedeponeerd.
De rails in de vloer werden natuurlijk zo dicht
mogelijk tot aan het puin vooruit geschoven.
Onder de losse kappen konden vervolgens
stutten ofwel stijlen in de wandzijde geplaatst en
aan de kappen bevestigd worden met bouten.
Mijnmeters waren er om deze gang van zaken
op alle posten te controleren.
Bij afwijkingen in hoogte of het "uit de richting
zijn moest absoluut melding gemaakt worden
als het niet ter plaatse gecorrigeerd kon worden
en dan zwaaide er wat voor de opzichter van het
betreffende steenwerk.
Nu de hoogterichting: vanuit de NAP-hoogte
van een bout werd ter controle naar een
volgende bout gewaterpast en indien de hoogte
tussen de bouten met de vorige meting klopte
kon men doorgaan met de hoogterichting aan
te geven waarvan men het NAP vanuit kantoor
Afb. 4. Een steengang in 'kokerprofiel', een
enkelspoor en ons fietsje
48