Storing- en structuurmetingen
Storingen kwamen vooral op de Stm Hendrik
heel veel voor. Was men bezig een goede laag
te ontginnen en kwamen er veel kolen (1000
wagens per dag, en dat alleen voor één van de
vele pijlers), dan was de laag op een bepaald
moment opeens verdwenen en werd soms een
meter of twee dieper teruggevonden. Af
schuiving, overschuiving of opschuiving, de
invalshoek (helling), de snit (sneden) van de
storing(en) en het verval met een degelijke
schets van de situatie werd op kantoor van de
Bedrijfslngenieur Ondergronds (BIO)
onmiddellijk verwacht. De mijnmeter maakte
deze situatieschetsen met langs- en dwars
profielen, bracht deze bij de BIO en gaf daar
uitleg van de situatie.
De storing gaf natuurlijk problemen wat het
transporteurvervoer betrof. Dit was een
ontzettende verliespost. Een transporteur was
een van de verschillende vervoersmiddelen om
de koolbrokken aan het kolenfront in de pijler,
afgehamerd met persluchtafbouwhamers of
met kolenschaaf, naar de afvoergalerij te
brengen, waar ze op de afvoerband in de steen
gang in mijnwagens geladen werden.
Eindstandmetingen
Als een pijler uitgeput of niet meer lonend was
moest de mijnmeter dit zuiver en zeer precies
vaststellen en werd de pijler geroofd (transpor
teur en stijlen eruit en dan valt de zaak te zijner
tijd met veel geraas dicht). Alleen de meting
was ons pakkie-an natuurlijk. Deze metingen
werden met de theodoliet gemaakt, omdat een
hogere nauwkeurigheid vereist werd. Het was
zeer moeilijk om je met statief of een ander
onhandig onmogelijk geval (een soort vijzel
die tussen dak en vloer geklemd kon worden,
met daaraan een zijarm waarop de theodoliet
horizontaal gesteld en gecentreerd onder het
theodolietpunt kon worden gebracht) door een
pijler te moeten worstelen met die theodoliet,
en om de metingen in een grote leren map te
moeten noteren terwijl van alles in de weg
stond en lag.
Samen ondergronds
Stel u voor: Wij bevinden ons terug in de tijd
rond 1957 op de 636 meterverdieping van de
staatsmijn Hendrik. (636mv. Stm Hk). Deze
verdieping is dus 636 meter onder het maaiveld
(bovenkant dekterrein ofwel de begane grond).
Aangenomen dat dit maaiveld 50 m boven
NAP is, gaan we op de genoemde verdieping
dus op pad op een 586 meter onder NAP. Wij
hebben de opdracht om in de zuidwestelijke
steengang de moetlijn en de richting naar voor
te gaan hangen, omdat de steenpost aan het
front alweer een honderd meter gevorderd is,
dat wil zeggen: 100 m gesteente in de lengte,
met een breedte van 4 m in de vloer, 2.70 m
breed in het dak en 2.70 m hoog zijn met
dynamiet in puin geschoten en afgevoerd naar
de schacht en vervolgens met de lift naar het
maaiveld getransporteerd. (Schacht de
verticale verbinding tussen de verschillende
verdiepingen onder de grond [ondergronds]
met het maaiveld [bovengronds].) Bij dit door
drijven van deze gang is een voorgeschreven
stijging van de steengangvloer in acht te
houden.
Onderweg zullen we en passant nog bij een
nabreekpost de richting en moetlijn en bij een
spoorploeg de moetlijn herstellen. Wij hebben
de pech dat er geen 'spoorfietsje' meer te
krijgen was, dus wordt het een paar kilometer
lopen. Meestal hadden we een streepje voor
wat het verkrijgen van een fiets bij de
vervoersregelaar betrof, maar dit keer visten
we achter het net! Bij 1200 m komen we aan
de nabreekpost, de voorafgaande zuidelijke
steengang was al een kilometer lang. (Iedere
steengang of galerij is vanaf het beginpunt van
zijn benaming door de mijnmeters van 10 m-
tekens voorzien.) De helpers kregen vaak de
opdracht om de 10 m-tekens tegen einde dienst
hier of daar bij te werken of te herstellen als de
opzichter met de lift naar boven ging voor
kantoorwerkzaamheden; hetzelfde gold voor de
moetlijn- en richtingtekens, die met kalkverf
ververst of hersteld werden. We zijn dus aan de
nabreekpost aangekomen. Er is 100 m terug
een rode lamp in een CPR (controlepunt
richting) gehangen. Met een "GlückAuf"
(mijnwerkersgroet) aan de stutters bekijken we
de situatie en zoeken verderop twee goede
richtingspunten. Hier worden loodjes
ingehangen, dat zijn eindjes touw met een
geknoopt lusje aan één zijde om in een kerf in
te hangen, en aan de andere zijde komt een
dikke steen.
51