moet worden 12m/sec.). Na vlug een bad genomen te hebben en omgekleed te zijn met "slieps nnd krage snel ik naar ons kantoor. Met het Brunsviga-rekenmachientje (later 'n museumstuk!) worden de gemeten lengten van ondergronds met sinus en cosinus in verticale en horizontale maten omgerekend, nodig voor het kaarteren (lengte instellen met nokjes, bijvoorbeeld 24,55 m, dat in een venstertje controleerbaar is). De sinus opzoeken in een logarithmentafel (Briggse), instellen met linker nokkenpaneel en draaien maar met zwengeltje. Dit geeft hoogteverschil. De cosinus opzoeken betreffende pijlerhellingshoek en instellen rechter nokkenpaneel en zwengelen weer, geeft de horizontale lengte (de instellingen, te controleren in kijkraampjes). Het pijlerkaartje 11000 wordt op de tekentafel gespannen. Met tekenmachine, transporteur, transversaalschaal en steekpasser worden gemeten hoeken en lengten op dit kaartje overgebracht. De steek- passerpuntjes die met de gemeten punten corresponderen worden met cirkeltjes en benaming opgetekend. De gemeten maten bij die punten tot aan het kolenfront worden uitgezet en met tekenpen (rapidograaf) verbonden. Dit vergt ongeveer een uurtje werk. Het pijlerkaartje wordt daarna op een vlakke werktafel gelegd en moet "omvaren worden. Dit is zeer interessant! We hebben voor dit "omvaren een planimeter ter beschikking. Dit instrument wordt uit zijn langwerpige leren, van binnen beklede, koffertje gehaald en beide stangen worden scharnierend in elkaar geschoven en op 11000 met klem en fijnstelschroef ingesteld. Aan een stang zit een wielenstel met telwerk en de andere stang heeft een sterke loep aan het uiteinde. Hiermee wordt de pijler omvaren. Dat wil zeggen: door de loep op centerpuntje kijkend wordt deze over het kaartje geschoven, vanaf bepaald punt beginnend, met het center puntje precies over de inktlijn van de vorige maandmeting, dan via toevoerlijn aan kolen- kant langs nieuwe inktlijn onze meting (vandaag uitgehaalde kool), en weer via afvoer langs kolenkant tot aan beginpunt. Er is nu van een "veelhoek het oppervlak gemeten in vierkante meters. Dit oppervlak, vermenigvuldigd met de secans van de gemiddelde hellingshoeken, geeft de daad werkelijke vierkante meters. Dit, vermenig vuldigd met de gemiddelde laagdikten, geeft de hoeveelheid deze maand verworven kool in m3 of tonnen. Maar de arbeiders krijgen hun akkoord in de gemaakte vierkante meters, die het Ondergronds BedrijfsBureau (OBB) bij ons komt opvragen na de meting. Voor dit m2- akkoord werd natuurlijk met laagdikte van de kool en andere omstandigheden rekening gehouden. Verder moet ik nog de pijlerstand op kaart 1:2500 bijwerken, waar we destijds eens in de maand om de beurt een dag op het hoofd bureau in Heerlen een duplicaat van gingen bijwerken. (Bij het akkoord bepalen werd naar mijn mening een bepaalde tactiek toegepast, om de mensen eerst te betalen naar bepaalde prestatie, waarna dan een akkoord werd vast gesteld dat moeilijk te halen was!!) Met het OBB dat de akkoorden voor de houwers (de mensen in die pijler werkzaam) aan de hand van de gegevens van die kolenopzichter berekende, hadden we iedere maand een Afb. 6. Het theodolietpunt A2 bevindt zich rechts boven in een geboord gat in een kokerblok. 56

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2007 | | pagina 22