Het Fries Zomerpeil Zoals al in het vorige nummer werd aangekon digd wordt in dit artikel de geschiedenis van het Fries Zomerpeil (FZP) verwoord. In de toen al genoemde dissertatie Fries Waterstaats bestuur. Een geschiedenis van de waterbeheer sing in Friesland vanaf het midden van de achttiende eeuw tot omstreeks 1970 is in hoofdstuk 4.2 "Peilvlak en streefpeil op de boezem" in feite de historie van het FZP beschreven door Louman. Al was al tegen 1812 het Amsterdams Peil (AP) onder Krayenhoff verspreid langs de Zuiderzeekust tot Stavoren toe: het FZP heeft tot aan het einde van de vorige eeuw gedurende twee eeuwen ge fungeerd als het niveau van de Friese boezem, waaraan vrijwel alle waterstaatkundige besluiten inzake het waterbeheer van Friesland waren gerelateerd. Flet AP is - behalve door Rijkswaterstaat - in Friesland nooit als publiek referentievlak voor waterstaatkundige zaken gebruikt en het NAP slechts sedert het midden van de vorige eeuw. Flet FZP is overigens niet het enige van het AP en het NAP afwijkende referentiepeil. In De Hollandse Cirkel zijn eerder het door waterschappen benutte Delflandpeil en Rottepeil (nog in nr 2007-1, p. 18) genoemd. Het hoofdstuk van Louman waarop een gedeelte van deze bijdrage is gebaseerd, besluit met: "Sindsdien hoort het FZP tot het verleden." Al met al een reden om over de historie van dit van het NAP af wijkende peil een artikel te schrijven. Genoemd hoofdstuk van de dissertatie schenkt uitgebreid aandacht aan het Friese streven om te komen tot een overal in Friesland geldend meetvlak voor waarnemingen van de water stand i.e. het FZP. Elementen van genoemd hoofdstuk zijn de bouwstenen voor de volgende paragraaf. De historie van het Fries Zomerpeil Van oudsher heeft Friesland door zijn geringe hoogteverschillen en vlakke ligging van Stavoren tot Dokkumer Nieuwe Zijlen één vrijwel hetzelfde waterpeil op de grote meren en overige publieke wateren. Verschillen in het peil ontstaan slechts door opwaaiïng vanuit het zuidwesten en op tijdstippen wanneer er gestroomd en gespuid wordt. Deze grote water berging met de naam "Friese boezem" ont vangt al het water van hoge gronden en bemalen polders. Deze boezem werd ge scheiden van Waddenzee en Zuiderzee door spui- of schutsluizen; dit behoudens kleinere gebieden met een afzonderlijke afwatering op Waddenzee of Zuiderzee en polders die recht streeks loosden. Maar dit ongeveer gelijke peil van die boezem komt uiteraard niet overeen met een vlak waarmee men met precisie de hoogte van de waterstand op een bepaalde plaats en op een bepaalde tijd kan vergelijken. De hoogte van een dergelijk referentievlak moest een keer door autoriteiten worden vast gesteld. Dit temeer omdat de belangen van grote beroepsgroepen als die van schippers en boeren tegengesteld waren: boeren verlangen een zo laag mogelijk peil om het land te kunnen bewerken en om te kunnen oogsten en schippers een zo hoog mogelijk peil om zonder belemmeringen te kunnen varen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat in 1542, tijdens het stadhouderschap van Maximiliaan van Egmond, het Friese bestuur de Grietmannen opdroeg, "dat zij neerstelic toesien, dat die zijlen by den schipers ende andere niet open gestelt, oft steenen daer inne geworpen ende worden, omme open te houden ofte blijven." Bijna 40 jaar later, op 30 augustus 1579, stelden de Friese Staten dan ook al als een vervolg hiervan een instructie vast om kennis te hebben van en zorg te dragen voor alle "saecken als te weten van dicken, dammen, weegen, waeteren, sluysen, sylen, ende dier- gelicke." In beide gevallen presenteerde zich hier in de eerste eeuw van een centraal bestuur van Fries land (sedert 1498) dat bestuur zich duidelijk als de autoriteit die zich verantwoordelijk achtte voor de kwaliteit van het waterbeheer en daarmee indirect ook voor de hoogte van het peil van de Friese Boezem. Men kon in die tijd Henk Holsbrink 62

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2007 | | pagina 27