eigenlijk nog niet spreken van een Friese Boezem. Pas sinds er in 1859 maatregelen werden getroffen bij het Leeuwarder Verlaat is er sprake van één Friese Boezem. Dat het nodig was dat de overheid regelend optrad inzake de waterhuishouding van Friesland, bleek, gelet op de botsende belangentegen stelling tussen boeren en schippers. Deze belangentegenstellingen waren niet de enige oorzaak van de problemen omtrent het peil beheer, maar ook verschillen in opvattingen over de hoogte van het meest aanvaardbare peil tussen Oostergo, Westergo en Zevenwouden. Daarnaast speelden ook factoren als opwaaiïng en te weinig verschil tussen eb en vloed van de Zuiderzee een negatieve rol bij de lozing van overtollig binnenwater. Dat de Staten en daar mee ook Gedeputeerde Staten zich verantwoor delijk achtten voor de Friese waterhuishouding blijkt ook uit vele besluiten aangaande het peilbeheer, zoals bijvoorbeeld uit een resolutie van 18 maart 1648. Flierin geven de Staten opdracht opnieuw toe te zien op handhaving van eerder vastgestelde peilbesluiten, hetgeen resulteerde in nieuwe resoluties van 10 maart 1652 en 26 februari 1653. In deze besluiten werd vastgelegd "een peyl waarnae't water bij Harlingen sal worden affgetapt, respectievelijk hoe laeg het water affgetapt sal worden in april". In het dreigende rampjaarl672, toen de defensie het vorderde dat zonodig delen van Friesland onder water moesten worden gezet, alsmede ook na de grote regenval in 1673, moest het gewestelijke bestuur zeker regelend optreden; en wel om de instructies en voor schriften ten aanzien van de handhaving van het peil adequaat uit te voeren. Dit leidde er toe dat er in 1674 strengere maatregelen werden uitgevaardigd, ten einde "de peyl van 't water op een goede en wel gereguleerde voet te houden In de loop van de 17de en 18de eeuw werden regelmatig nieuwe peilbesluiten ge nomen, wat aantoonde hoe moeilijk het was om een voor iedere beroepsgroep acceptabel peil vast te stellen. Dit leidde er toe dat in feite per lozingspunt van sluis of zijl de peilen werden vastgesteld om de eerder genoemde belangentegenstellingen te overbruggen. Louman stelt in zijn dissertatie dat de oorzaak mede lag in het ontbreken van een gemeen schappelijk meetvlak, waardoor er geen enkele samenhang was tussen het peilbeheer ter plaatse en elders in Friesland. Mogelijk in navolging van een eerder "aangeslagen vast merk in Franeker" veranderde dat in 1775, toen op 17 april van dat jaar Nicolaas Ypeij, professor in de wiskunde te Franeker, een peilmerk liet aanbrengen bij het stalt (een waterstoepje) bij het Oude Blauwhuis. De hoogte van dit merk bij genoemde Leeuwarder herberg in de omgeving van de Verwersbrug kwam overeen met de gemiddelde hoogte van het winterwater. Tevens had hij waargenomen, dat het punt van laag water aldaar in de zomer twee voeten en een duim (=71,5 cm) lag onder dit eerste peilmerk. Een nieuwe stap in de richting van het vaststellen van één meetvlak kwam toen ten tijde van de slatting - het ontdoen van waterplanten - van de Ee in 1777 prof. Ypeij en de provinciaal ingenieur De Boer in één van de hoekstenen van de in het noorden van Leeuwarden gelegen Verwersbrug een lijn lieten kappen. Deze lijn kwam overeen met twee voeten en zes duimen (dus 2/12 voet 74 cm) boven het in een periode van dertig jaar laagst waargenomen zomerpeil van het binnenwater en lag één duim boven het niveau van gemiddeld hoog winterwater van de boezem en dus ook één duim hoger dan het eerste peilmerk van het Oude Blauwhuis. Hierdoor was in feite een eerste Fries Zomer peil en daardoor een eerste meetvlak van dat zomerpeil met een bijbehorend eerste peilmerk ontstaan. Deze ingekapte lijn bleek van belang bij het slatten van de Dokkumer Ee en ook voor de toekomst, omdat, zo schrijft men "die tot veel nuttigheden dienen konde Bij resolutie van 14 maart 1779 werd er een aantal peilbesluiten genomen. Als gevolg hiervan vonden in dat jaar tijdens een extreem droge periode regelmatig waarnemingen van het peil plaats bij genoemd peilmerk van de Verwers brug. In feite werd door deze waarnemingen het FZP in gebruik genomen. In een rapport van het "Mindergetal" van 6 februari 1780 aan de Staten werd de vraag voorgelegd, of "een generale peil na(ar) het waterpas ingerigtvastgesteld zou kunnen worden. Of anders geformuleerd, dat er behoefte was om "uit een vast merk te kunnen bepaalen de merken aan alle de andere sluisen Het gevolg van een en ander was dat 63

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2007 | | pagina 29