door waarneming bij bevrozen water, stil
weder en gesloten sluizen is kunnen ge
schieden, zonder echter voor eene volkomene
nauwkeurigheid, die alleen door eene kunst
matige waterpassing kan verkregen worden, te
willen instaan In het rapport vermeldde Kros
de uitkomsten van de hoogten van de ongeveer
200 vaste verkenmerken van het zomerpeil. Hij
noteerde tevens, dat er geen onderlinge
verschillen geconstateerd konden worden;
slechts enkele peilschalen waren enigszins
verzakt. Als nulpunt van de peilmerken in
Leeuwarden werd in 1849/1850 de hoogte
vastgesteld op 74 centimeter 2'A voet) boven
het zomerpeil. Het nulpunt van het peil was
gedurende de verstreken decennia een aantal
keren verplaatst en wel van het eerder ge
noemde peilmerk van de Verwersbrug naar een
hoeksteen van de Hoeksterpoort en daarna op
een houten plank bij de gracht bij het
Gouvernementshuis. Inplaats van dat laatste
merk werd er op 1 september 1849 tegenover
het Gouvernementshuis dat aanvankelijk op
een plank aangegeven peilmerk vervangen
door een hardstenen peilschaal in de walmuur
aldaar. Ook dit nulpunt van deze peilschaal
kwam overeen met een lijn die TA houtvoeten
74 centimeter) onder de lijn lag van het
hardstenen peilmerk in de walmuur bij de
Dubbele Pijp van Leeuwarden. Dit peil bleek
destijds nog identiek te zijn met het eerder
genoemde zomerpeil van 1777 bij de Verwers
brug. Vanaf dat moment in 1850 zou dit merk
fungeren als nulpunt van het uit de eerder
genoemde 200 peilmerken bestaande waterpas-
vlak van de provincie. Genoemd vlak werd
toen bepaald met fysieke middelen i.c het
bevroren water van de Friese boezem en niet
gekoppeld aan het AP. Deze twee beperkingen
van het Fries Zomerpeil leidde er toe dat er in
1868 vanuit de Staten en ook door de water
staatsingenieur Hayward de wenselijkheid van
een waterpassing van de gehele provincie werd
bepleit. Deze voorstellen hadden succes, want
de Friese staten besloten daartoe, zodat met de
metingen in 1870 kon worden begonnen. In
april 1872 waren de metingen voltooid en kon
ir. Hayward in augustus van dat jaar zijn eind
rapport aan de Staten aanbieden. Het resultaat
was een verdichting van het Fries Zomerpeil
alsmede de aansluiting op het Amsterdams peil
over de gehele provincie. Van een honderdtal
nieuwe door de provincie aangebrachte peil-
merkstenen werden de hoogten bepaald ten
opzichte van het Fries Zomerpeil en het
Amsterdams peil. Voorts werden daarnaast ook
hoogten bepaald van reeds aanwezige hakkel
bouten en peilschalen. Als uitgangspunt van de
aansluiting op het Amsterdams Peil fungeerde
de peilmerksteen in de Binnen-Munnikezijlen,
waarvan de hoogte ten opzichte van het AP
was bepaald in de jaren 1855-1860. In het
begin vond de waterpassing plaats met
instrumenten die slechts slagen van 160 meter
toelieten. Later ging men over op het gebruik
van andere waterpasinstrumenten die het
mogelijk maakten slagen van 250 meter en
Afb. 1. Fragment van een stenen peilschaal,
aanwezig in het buitengedeelte van het
Streekmuseum Tytsjerksteradiel te Burgum,
gevonden in de Kuikhornstervaart nabij de
Zwartetille