nauwkeurig (primair) waterpasnet in te richten,
met onderlinge verbinding aan de lands
grenzen. Nadat Pruisen in 1868 met de meting
van zo'n net was begonnen, kwam in 1874 bij
Nederland het verzoek binnen om dit te
Amsterdam direct te mogen aansluiten aan het
AP. Nederland gaf er de voorkeur aan dit zelf
te doen in het bredere kader van een eigen
primaire landelijke waterpassing ingevolge de
internationale aanbeveling van 1864.
De Eerste Nauwkeurigheidswaterpassing, een
RCGW-project samen met PS en AD
Dr. L. Cohen Stuart, hoogleraar-directeur aan
de Polytechnische School (PS) te Delft, kreeg
de leiding van het project, waarvan de uit
voeringsfase begon in 1875 en in 1885 werd
afgesloten.3 Na het overlijden van Cohen
Stuart in 1878 werd de in 1879 ingestelde
RCGW met de afwerking belast. Het veldwerk
was een gezamenlijke inspanning van de PS en
de Rijkswaterstaat, waarbij de PS student
assistenten en jonge civiel-ingenieurs leverde.
De namen van ruim vijftig van deze mede
werkers, onder wie C. Lely, zijn bekend.4 Wie
de baakhouders waren die jaar op jaar uit
Scherpenzeel werden betrokken5, is helaas niet
gebleken. De kritische inbreng van de PS
wordt onderstreept door de omstandigheid dat
het werk door het plotselinge overlijden van dr.
Cohen Stuart stagneerde. In de jaren dat de
RCGW met een subcommissie, bestaande uit
commissievoorzitter prof.dr. H.G. van de
Sande Bakhuyzen en ir. G. van Diesen (in het
dagelijks leven hoofdingenieur bij de Rijks
waterstaat), de leiding over de waterpassing
had, werd de Algemene Dienst (AD) van de
Waterstaat doorlopend van de laatste uit
komsten op de hoogte gesteld.
Na de voltooiing van het werk stelde de minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid een
commissie in voor de 'herziening' van het AP,
waarin ook zitting kregen de RCGW-leden
prof.dr. Ch.M. Schols (hoogleraar PS) en Van
Diesen. Ervan uitgaande dat hij en Van Diesen
de 'AP herzienings'-commissie in de RCGW
vertegenwoordigden, stelde Schols in februari
1886 de vraag aan de orde of de instrumenten,
gebruikt bij de waterpassing, na de volbrachte
taak niet aan de AD zouden kunnen worden
overgedragen.6 Hierbij vond hij zijn PS-collega
en medelid van de RCGW prof.dr. J. Bosscha
tegenover zich. Bosscha - tevens directeur van
de PS - was mordicus tegen: omdat de water
passing een wetenschappelijk karakter had
gehad, moesten de instrumenten met het oog op
eventueel nader onderzoek bewaard blijven,
evenals de gebruikte baken, "daar deze de
standaard bevatten waama[ar] de metingen
hebben plaatsgehad". Voorzitter Van de Sande
Bakhuyzen, die daar aanvankelijk anders over
had gedacht, was het daarmee eens, maar
meende wel dat één instrument dat weinig of
niet was gebruikt en een ander met een defect
niveau zouden kunnen worden afgestaan.
Dienovereenkomstig geschiedde later dat jaar.7
In die tijd kwam ook de vereffening van het
waterpasnet, compleet met de tussenpunten,
klaar en kon worden gepraat over de publicatie
van de uitkomsten.8 Door omstandigheden zou
het twee jaar duren voor het betreffende druk
werk gereed kwam en aan belanghebbenden kon
worden toegezonden.
Overdracht van de zorg aan de Rijkswaterstaat
Inmiddels had zich een praktisch probleem
voorgedaan: dat van het onderhoud van de
hoogtemerken. Bij herhaling moest in verband
met terreinwerkzaamheden een merk worden
verplaatst of werd het door andere zaken
bedreigd. Toezicht en onderhoud waren nodig
en eventueel noodzakelijke verplaatsing van
een merk moest met grote nauwgezetheid
gebeuren. De RCGW had hiervoor niet de
personele capaciteit en zo kwam het na ampel
beraad op 25 juli 1888 tot een verzoek aan de
39
3 P. Wijnterp, De eerste nauwkeurigheidswaterpassing van Nederland (1875-1885), Meetkundige Dienst Rijkswaterstaat, Delft
1993
4 Archief van de Nederlandse Commissie voor Geodesie (NCG), map Schols, correspondentie. Zie ook Wijnterp
5 NCG, notulen verg. 35, 19/11-1887
6 Idem, verg. 29, 13/2-1886
7 Idem, verg. 32, 26/9-1886
8 Idem, verg. 31, 5/6-1886