Afb. 6. Het logo van de Nederlandsche Sein-
toestellen Fabriek, mogelijk vermeld op de
kopieën van het slingerapparaat die de onder
neming omstreeks 1930 maakte voor de export
(van www.terras.tv)
daarbij uitgenodigde hoofddirecteur en de
afdelingsdirecteuren verslag doen van zijn
succesvolle reis. Daarbij gaf hij "eene beschrij
ving van het in het vergaderlokaal aanwezige
nieuwe en volgens zijne aanwijzingen gecon
strueerde slingertoestel, dat op de reis met de
K XI van [Den] Helder naar Alexandrië goed
heeft voldaan, en vertoont de fotografisch
geregistreerde waarnemingen, welke veel
duidelijker en overzichtelijker zijn dan die met
het vroegere toestel."34 Na een geanimeerde
discussie bedankte voorzitter Muller "de
ingenieur" Vening Meinesz - hij had die functie
bij de commissie en zou pas in 1927 zelf lid
worden - voor zijn voordracht en zijn toelich
ting en wenste hij hem geluk met "de origi-
neele constructies, welke door hem zijn uitge
dacht en ontworpen." Muller betreurde de
afwezigheid van "den instrumentmaker van het
Instituut den heer Van Rest door wiens kennis
en goede zorg de bouw van het instrument is
tot stand gekomen." Tevens dank aan de hoofd
directeur voor de gastvrijheid die al sinds jaar
en dag ten behoeve van de slingerwaarne
mingen bij het KNMI werd genoten en, in het
bijzonder, ook aan adjunct-directeur dr. C.
Schoute, "voor diens werkzaam aandeel in de
constructie van den slingertoestel"; een
apparaat waarvoor het gedetailleerde ontwerp
al bij Van Rest op tafel moet hebben gelegen
toen deze in februari 1925 toestemming kreeg
om in zijn vrije tijd aan de uitvoering te gaan
werken. Schoutes bijdrage had overigens voor
hemzelf en voor het KNMI een belangrijke
spin-off: de in samenwerking met hem
bedachte vloeistofdemping van de beweging
van het VM-toestel werd tevens met succes
toegepast bij de stabilisatie op zeegaande
schepen van zijn Toodsballontheodoliet'.35
Anders dan bij het Stückrath-apparaat, waarin,
om eventuele horizontale versnellingen van het
apparaat zélf te elimineren, VM de vier
isochrone (gelijkperiodische) slingers paarsge
wijze in twee elkaar loodrecht snijdende verti
cale vlakken in tegenfase liet bewegen,
volstond het nieuwe apparaat met drie slingers
in één vlak. Hierbij vormden de buitenste
slingers elk een paar met de middelste als
gemeenschappelijke slinger. Bij het begin van
een meting werden de buitenste slingers met
gelijke amplitude (maximale uitwijking) in
tegenfase in beweging gebracht; de gemeen
schappelijke middelste slinger kreeg geen
aanvangsamplitude. Door een ingenieus
optisch stelsel van lenzen, spiegels en prisma's
kon de onderlinge beweging van de slingers
per paar op fotografisch papier worden gepro
jecteerd en vastgelegd, samen met hulpgege-
vens, zoals die over de helling van het
apparaat. Elke verschil-registratie was te inter
preteren als die van de beweging van één van
twee 'fictieve slingers', met dezelfde periode
als die van de samenstellende slingers en
grotendeels ongestoord door eventuele
horizontale versnellingen van het apparaat zelf.
Het principe van de 'fictieve slinger' - in 1915
toonaangevend in zijn proefschrift - had VM,
zoals vermeld, ook al benut bij zijn gebruik
van het Von Sterneck-Stückrath-apparaat, maar
omdat daarbij de gestoorde beweging van elke
van de vier slingers afzonderlijk werd
geregistreerd, waren die registraties veel
onregelmatiger en moeilijk te ontcijferen. Dat
een en ander met het nieuwe apparaat "duide-
33 Met de bestelling in 1919 was de rijkscommissie een van de eerste klanten van de in februari 1918 opgerichte NSF geweest.
In 1925 zal het contact van VM met de NSF tot stand zijn gekomen via het KNMI, waarmee de NSF ook zaken deed.
De NSF zag stellig kansen om, via de wereldreiziger Vening Meinesz, haar marktpositie te verbeteren.
34 NCG, notulen 134' verg., 23/12-1925
35 Jaarverslag KNMI 1926. Voor de 'loodsballontheodoliet', in 1910 door Schoute ontworpen voor de automatische registratie
van de baan van de ballons, zie: Flitsen uit het K.N.M.I. 725 jaar Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 1854-1979,
's-Gravenhage 1979, p. 46-48
99