technisch-administratieve domein, en dit wordt vervolgens ingedeeld in vaststellingregistratie en beschrijving(-smethoden)In de opbouw van het boek - de inhoudsopgave is met ongeveer 160 paragrafen al een lezenswaardigheid op zich - keert dit trio twee keer terug, als hoofd stukken 2, 3 en 4 (hoe en wat) respectievelijk 6, 7 en 8 (analyse en toetsing). Daartussen vormt hoofdstuk 5 de verbinding: het geeft, op basis van het voorafgaande, de overwegingen om nader onderzoek te doen, en een beschrijving van de uit te voeren analyse en toetsing. Tenslotte komen nog hoofdstuk 9 (bijzondere vraagstukken, zoals onbedoelde allocatie, en grenzen in rivieren) en hoofdstuk 10, dat een verbeterd stelsel voorstelt en daarvoor aanbeve lingen doet, zowel van procedurele aard als betreffende de wettelijke regeling en de rol van het Kadaster. Een speels detail vormen de motto's waardoor elk hoofdstuk doeltreffend op zijn plaats wordt gezet: zij variëren van een Amerikaanse zegswijze tot citaten uit Goethe, Mulisch, en 'Heer Bommel en de erfpachter'. Nu is het onmogelijk om op deze plaats de hele inhoud samen te vatten. Een boekbespreking moet trouwens geen samenvatting zijn! Daarom behandel ik verder enkele aspecten die mij, bij volledige lezing, opvielen als rode draad, of als kenmerkend, opvallend, of zelfs bizar. De selectie is natuurlijk persoonlijk. Als eerste rode draad: de rol van het Kadaster. De dienst had nooit een formele taak inzake de gemeentegrenzen, maar bouwde in de periode 1810-1832 een nauwkeurig, consistent en landelijk compleet bestand op, bestaande uit processen verbaal en schetskaarten, als ordeningsmiddel voor de (nl. gemeentegewijze) kadastrale inrichting. In de twee eeuwen sinds dien was het Kadaster in de ogen van alle gebruikers de onomstreden beheerder, vervulde soms een arbiterrol, en bracht talrijke wijzi gingen aan zonder formele opdracht, als gevolg van haar primaire werkprocessen. Rijk en provincies waren echter de formele beheerders. De geometrische kwaliteit van de 'kadastrale' gemeentegrenzen werd trouwens sterk overschat. Door enkele ontwikkelingen neemt de rol van het Kadaster in de recente periode af. In Van der Meers voorstellen voor een verbe terd stelsel wordt echter die rol weer verzwaard, niet op basis van de Kadasterwet overigens, maar door van de gemeentegrenzen één van de 'Basisregistraties' te maken, waarbij het Kadaster in een plusvariant zelfs de bevoegd heid krijgt om kleine herallocaties te initiëren. Dan wat ik zou willen noemen: de 'emancipatie van de kaart', als onderdeel van een grensbe- schrijving. Aanvankelijk, in de Methodieke Verzameling weliswaar verplicht gesteld, in schetsvorm, als bijlage bij het proces-verbaal, maar na een beleidswijziging in 1825 toch niet consequent opgemaakt; later haast altijd op te kleine schaal, veelal weer niet toegevoegd als formeel Kamerstuk. Tegenwoordig, sinds de wet-Arhi (1991), een verplicht onderdeel; ja, zelfs zijn er recent enkele grensbeschrijvingen vastgesteld die uitsluitend uit een kaart bestaan. Van der Meers verbeteringsvoorstellen behelzen eisen aan de te hanteren kaartschaal, en aan de topografische ondergrond. Belangwekkend vind ik, in paragraaf 8.4, het toetsingsresultaat van de drie kwaliteitsindica toren (eenduidigheid, precisie en stabiliteit) voor de vijftig doorVan der Meer geïdentifi ceerde grensbeschrijvingsmethoden. Slechts vijf daarvan scoren op alle drie indicatoren goed, d.w.z. geven voldoende ondersteuning van de met een gemeentegrens gemoeide rechtszekerheid. Van die vijf zijn vier (nl. kerktoren, brug, sluis, duiker) objectsoorten en dus lang niet overal voorhanden - zo blijft alleen de beschrijvingsmethode 'met coördi naten' over als generiek toepasbaar en kwalita tief voldoende. De (goed gemotiveerde) precisie-eis is 10 cm. Tegelijk valt de methode 'kadastraal kenmerk' af: de eenduidigheid is voldoende, maar precisie en stabiliteit zijn dat niet. Toch is juist 'kadastraal kenmerk', d.w.z. perceelgrenzen, in de wet-Arhi 1991als voorkeursmethode gekozen! Van belang is dat hier werkelijk een gekwantifi ceerd verband gelegd wordt tussen een maat schappelijke betekenis - de met de plaats van gemeentegrenzen gemoeide rechts(on)zeker- heid - en de kwaliteit van een geodetisch product. Dat treffen wij in de literatuur helaas niet vaak aan. De lezers van dit tijdschrift, liefhebbers van de geschiedenis van het vakgebied in Nederland, komen ruimschoots aan hun trekken: de histori sche ontwikkeling over de periode 1810 tot

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

De Hollandse Cirkel (DHC) | 2007 | | pagina 50