kaartweergave en dat missen we hier bij
diverse kaarten. De lezer kan dit zelf nagaan
door de onderste kaart op blz. 218 te ver
gelijken met dezelfde kaart op blz. 88/89. Nog
duidelijker is dit bij de onderste kaart op blz.
216, hierop is eigenlijk niets te onderkennen en
dat is ook het geval bij de onderste kaart op
blz. 202, jammer. Bij de inhoudsopgave wordt
bij enige kaarten vermeld dat het een water
passing is. Echter, er is hier sprake van een
lengteprofiel, dat weliswaar is afgeleid van een
waterpassing, maar die waterpassing zelf
ontbreekt hier, blz. 214o, 215o en 224o.
Interessant is de kaart van een deel van de
rivier de Aa op blz. 230/231Hier is het traject
van een waterpassing getekend en daarboven
een tekening van de waterpassing zelf, 21 plus
8 slagen. Nadere bestudering kan ons
misschien informatie geven over de nauw
keurigheid van zo'n waterpassing. De eerste
indruk is dat sommige slagen wel erg lang zijn.
Een opmerking tot slot: de op blz. 199
genoemde afmetingen voor deze kaart, 147 x
51 cm, zijn duidelijk niet juist!
Nader onderzoek kan nog heel wat informatie
opleveren over de kwaliteit van het landmeet
kundige werk van Verhees. Zo zouden de
dorps- en stadscentra op de diverse kaarten
vergeleken kunnen worden met de sedert 1811
begonnen kadastrale opname van ons land.
Hetzelfde geldt voor de Meierijkaart en andere
regionale kaarten, die vergeleken kunnen
worden met de later vervaardigde topo
grafische kaarten. Al met al zijn er nog genoeg
mogelijkheden om een inzicht te krijgen in de
landmeetkundige kwaliteiten van Verhees. Ligt
hier nog een opgave voor de stichting "Hendrik
Verhees"?
Concluderend kan gesteld worden dat dit een
interessante en prettig leesbare publicatie is,
die heel veel informatie geeft over een tot nog
toe minder bekende Brabander. Hendrik
Verhees is met deze publicatie inderdaad 'op
de kaart gezet'!
F. Ormeling - Brieven uit Indië van John
Meijerink, in: Caert-Thresoor 2007p. 99-102
Het is nauwelijks bekend dat de Nederlands-
Indische overheid na de Tweede Wereldoorlog
nog karteringswerkzaamheden heeft uitgevoerd.
Embleem van de Topografische Dienst van
Nederlands-Indië.
In dit artikel wordt daar enige aandacht aan
besteed.
Aanleiding zijn een aantal brieven van de
topograaf J. Meijerink, die van mei tot december
1948 zijn gepubliceerd in het Deldens Weekblad.
Meijerink was een oorlogsvrijwilliger die in
oktober 1946 werd uitgezonden naar Indië. Daar
kreeg hij in januari 1948 een opleiding tot
topograaf bij de inmiddels heropgerichte
Topografische Dienst. In mei 1948 begon zijn
werk aan de kartering van Borneo, dit duurde tot
eind 1948. Het relaas van Meijerink is daarom
zo waardevol, omdat er nauwelijks iets bewaard
is gebleven uit deze tijd. Bovendien geeft het
ons een goed inzicht in de omstandigheden
waarin destijds gewerkt moest worden. De in het
Deldens Weekblad opgenomen brieven zijn door
een dochter ter beschikking gesteld aan Caert-
Thresoor en ze kunnen geraadpleegd worden op
de website van dit tijdschrift. De auteur besteedt
verder beknopt aandacht aan de herstart van de
Topografische Dienst, het samen met de
Amerikanen opgezette Topam-project voor de
kartering van Nederlands-Indië en verder ook
aan de eerste kartering van Borneo onder
leiding van kolonel J.J.K. Enthoven in de
periode 1886-1895.
Op 27 december 1949 vond de souvereiniteits-
42