Kadaster in Luxemburg) hem en zijn broer
Karei advies vroeg inzake het uitzetten van een
optische telegraaflijn van Den Haag naar het
operatieterrein van het leger, tijdens de
Tiendaagse Veldtocht actief in de Zuidelijke
Nederlanden. Door ziekte geplaagd moest
Constant in Breda afhaken, maar evenals Karei
(in Delft) hield hij er voorlopig een baantje
(f. 3,-/dag) aan over als seinmeester op het
Binnenhof in Den Haag. Aan die functie kwam
een einde toen hij, ter afsluiting van de
omschakelingsperiode bij het Kadaster, per
1 augustus 1834 met behoud van rang
- inmiddels landmeter le klasse - op f. 500,-
jaar opnieuw werd aangesteld, wederom in de
provincie Gelderland.23
Woonde Lodewijk Constant in 1828 nog in
Arnhem en bezat hij in 1832 in Woudrichem
aan de Hoogstraat nog een eigen huis en erf, in
1851 was hij ingezetene van Balgoij. Daar had
hij in 1839 uit de nalatenschap van jonkheer
Coenraad Willem de Mercier van Rappard het
in 1672 door de Fransen verwoeste kasteel met
bijbehorende gronden en opstallen gekocht.24
Door die koop was hij eigenaar geworden van
de heerlijkheid Balgoij en Keent, een status
waarop hij zich, verwijzend naar zijn uitge
breide grondbezit ("46 bunders 29 roeden en
64 ellen"), beriep toen hij in januari 1840 solli
citeerde naar een vacante heemraadsplaats in
de dijkstoel van het Polderdistrict Rijk van
Nijmegen.25 Lodewijk wees er bij zijn sollici
tatie ook op dat hij gedurende enkele jaren in
het district "de practische meetkunde" had
beoefend en dat de ingezetenen daarmee hun
voordeel zouden kunnen doen. Verder dat de
heren van Balgoij en Keent, vóór de invoering
(in 1838) van het Reglement op het Beheer der
Rivierpolders in Gelderland, erfelijk dijkgraaf
waren geweest en dat hij zijn benoeming als
Afb. 7. Restanten van Huis Balgoij (ca. 1900),
bij zijn dood in 1851 bewoond door Lodewijk
Machen (uit: Schulte 1982)
heemraad bij voorbaat zag als een tegemoet
koming en een gedeeltelijke schadeloosstelling
voor dat gemiste recht. Of dit alles aan de
besluitvorming heeft bijgedragen is de vraag,
maar Lodewijk werd op 9 mei 1840 door
Gedeputeerde Staten van Gelderland tot
heemraad benoemd.26 Eind december 1841
werd de heer Ludovicus Constantinus Machen,
zoals hij plaatselijk bekend stond, lid van de
Balgoijse gemeenteraad en een maand later
benoemde de gouverneur van Gelderland hem
tot assessor (wethouder).27
Was Lodewijk de zaterdag daarvóór nog
aanwezig geweest op de vergadering van de
dijkstoel, in de namiddag van donderdag 9
januari 1851 moest heemraad Gerhardus Mos
de dijkgraaf er schriftelijk van in kennis stellen
dat collega Machen, die ochtend onder
Heumen met een "commissie ten behoeve der
gemeente" in het veld, door een "hevige
beroerte" was overvallen.28 Bewusteloos was
laatstgenoemde naar Gerard Thoonsens
uitspanning aan de Molenhoek tussen Malden
en Mook (het tegenwoordige motel) gebracht
23 Als noot 19
24 A G. Schulte, "Het Rijk van Nijmegen, westelijk gedeelte", De Monumenten van Geschiedenis en Kunst, SDU 's-Gr.hage 1982,
p. 301-305
25 Regionaal Archief Nijmegen, Archief van het voormalig Polderdistrict Rijk van Nijmegen (RvN), inv. nr. 144, (kopie) brief 11/1-
1840 aan Polderbestuur Rijk van Nijmegen
26 Idem, inv. nr. 66, vergadering Gecombineerd College 13/6-1840
22 Regionaal Archief Nijmegen, Archieven van de Secretarie en van het Algemeen of Burgerlijk Armbestuur van de gemeente
Balgoij en Keent, inv. nr. 1, notulen Gemeenteraad 9/3-1842
23 RvN, inv. nr. 155, brief Mos 9/1-1851
139