De fotogrammetrie aan het ITC rond 1960
De fotogrammetrie was toentertijd nog geheel
op luchtfoto's en conventionele toepassingen
gericht. Het Amerikaanse fotoformaat 9"x9"
en ook de nieuwe precisiecamera's van Wild en
Zeiss begonnen nu pas algemeen toepassing te
vinden.
Maar de fotoschaal en de techniek van de
fotovlucht waren nog als vanouds.
De stereoscopische uitwerking en de grafische
kartering stonden naast de oriënterings
methoden centraal in het studieprogramma. De
kartering werd als vanzelfsprekend beschouwd,
daar werd niet dieper over nagedacht. Over
numerieke methoden werd nog helemaal niet
gesproken. Interessant was dat de in de USA
veelgebruikte anaglyphen-instrumenten, zoals
de Kelsh plotter, aan het ITC geen bijzondere
aandacht kregen.
Ik heb toen, door de contacten die ik met
professor Baarda had, ingezien dat de theore
tische geodesie met de fotogrammetrie als
methode geen raad wist.
De zogenaamde parallax-fotogrammetrie had
geen mathematisch concept. Dat kwam pas later
met de overgang naar de analytische fotogram
metrie.
Naast de vele aandacht die de stereokartering
kreeg, speelde ook het ontschranken van lucht
foto's en het maken van fotokaarten een zekere
rol. Die procedures werden bijvoorbeeld
gebruikt door de Nederlandse Topografische
Dienst, die daarmee de kaarten tekende.
Radiaaltriangulatie werd nog behandeld,
hoewel die in de vorm van slotted templet-
methode pas op grotere blokken uitgebreid
werd, bijvoorbeeld in Australië.
Wetenschappelijke ontwikkelingen waren er
nauwelijks aan het ITC, althans niet systema
tisch, afgezien van de niet erg gelukkig
geplande, maar zeer veelomvattende metingen
voor de Europese onderzoeksorganisatie, de
OEEPE. Ik heb mij er toen niet mee bemoeid,
hoewel Schermerhorn mij in Commissie A
(Aerotriangulatie) van de OEEPE gezet had.
Een belangrijke vernieuwing aan het ITC was
een afdeling foto-interpretatie, die gericht was
op de geologie, de landbouw en het boswezen.
Dat was vooruitziend, hoewel de theoretische
fundering nog zwak was en wij, fotogram-
meters, het vak toen niet echt serieus namen.
De analoge blokvereffening van Jerie
De in 1958 door Jerie ontwikkelde analoge
blokvereffeningsmethoden voor planimetrie en
hoogte betekenden een belangrijke uitbraak uit
de conventionele fotogrammetrie. Het was de
eerste principiële oplossing van het blok-
vereffeningsprobleem met een zeer creatief
concept. Deze prestatie kan ideëel niet hoog
genoeg geacht worden en bood de praktijk
geheel nieuwe perspectieven.
De methoden van Jerie behoeven hier niet
beschreven te worden. Zowel de x,y- als de
hoogtevereffening corresponderen als elastische
systemen met het principe van de kleinste
kwadraten, waarbij de elasticiteitsparameters met
de verhoudingen van de gewichten van de
waarnemingen en de pseudowaamemingen in
overeenstemming waren. De toepassing van deze
effectieve methode verspreidde zich relatief snel
dankzij de bereikbare nauwkeurigheid en de
aanzienlijke besparing op terrestrische controle
punten.
Helaas ondervonden deze methoden in
academische kringen slechts aarzelend
erkenning, en wel omdat de hulpmiddelen zo
verbluffend eenvoudig waren ("boorde
knoopjes en elastiekjes"), en omdat men al
Afb. 2. Prof. dr. H. G. Jerie