Vroege blokvereffening
profir. HenkZorn
Inleiding
De wens om het aantal terrestrische punten en
zo liet dure terreinwerk voor een fotogram -
metrische kaartering te beperken is al heel oud.
Al voor er sprake was van strooktriangulatie
met een stereoscopisch uitwerkingsinstrument
als de Stereoplanigraph van Zeiss, maar ook
daarna, werd er geëxperimenteerd met radiale
methoden. Die gaan ervan uit dat hoeken,
gemeten vanuit het hoofdpunt (het fotomiddel
punt), bij benadering gelijk zijn aan die die
men op het corresponderend punt in het terrein
zou meten. In Europa werden voor die
hoekmetingen op de foto radiaaltriangulatoren
ontworpen. Zeiss was daarmee de eerste, later
kwam de De Koningh, op aanwijzingen van
Schermerhom. Als laatste is mij bekend een
ontwerp van prof. R. Roelofs, gebouwd door
Wild, in de jaren '50. In de Verenigde Staten
drongen de stereoscopische uitwerkings
instrumenten eerst later door en was men
langer aangewezen op radiale methoden, echter
zonder gebruik te maken van de radiaal
triangulatoren, die in de American Manual of
Photogrammetry 1952 dan ook niet genoemd
worden. Die waren in Nederland toen al meer
dan 20 jaar in gebruik.
Grafische radiaaltriangulatie in de USA
In de American Manuel of Photogrammetry,
uitgave 1952, werd de "radial line method"
uitvoerig beschreven. (Triangulatie met de
Multiplex, vergelijkbaar met de grote stereo
scopische uitwerkingsinstrumenten, werd ook
behandeld, maar niet zo volledig als de "radial
Afb. 1. Insnijding
line methods Die werkten als volgt. Op alle
foto's werden de hoofdpunten gemarkeerd
(afb. 1). Die werden respectievelijk naar foto 2
en foto 1 overgebracht en gemarkeerd (stereo
scopische puntsoverdracht?). Links en rechts
van de vlieglijn werden, zo ver als mogelijk,
van die lijn punten gemarkeerd op foto 1 en
overgedragen naar foto 2.
Men legt dan op de foto een stuk transparant
materiaal, prikt alle negen punten door en
nummert die punten zoals zij op de foto
genummerd zijn. Men trekt nu lijnen vanuit het
hoofdpunt naar de overige acht punten. Wat
men nu verkreeg werd een "hand templet"
genoemd. Ze werden nu op elkaar gelegd, de
vlieglijnen tot dekking brengend. Dit was
'a hell of a job'. Charles W. Collier bedacht,
vóór 1937, om sleuven in stijf materiaal in
plaats van lijnen op glibberige stukken
materiaal te gebruiken. Dat maakte de methode
praktisch bruikbaar. Zo ontstond de sleuf-
mallen- of slotted templet-methode (afb. 2). In
de gaatjes en sleuven werden "studs (afb. 3)
geplaatst en zo werden templets met een
overlap van iets meer dan 60% aan elkaar
gekoppeld om zo stroken te vormen. De studs
o c
Afb. 2. Templet
ft!
I
r
i
i
J
N,
IQ