Voor u gelezen
J.A. van Wallenburg, Als 't diep verloopt verset
men de bakens. De ontwikkeling van tonnen
en boeien door de eeuwen heen, De
Bataafsche Leeuw, Amsterdam 2008, 778
pagina's, ISBN: 978 90670 7 6128, 75,-
Dit bijna 5 kg wegende boek kan zonder meer
betiteld worden als hét standaard-boeienboek.
Nooit eerder werden zoveel specifieke details
over vier eeuwen Nederlandse boeien en bakens
verzameld en overzichtelijk in een boek
gebundeld. Van de ruim 500 afbeeldingen is
een belangrijk deel in kleur. Juist de kleur of de
combinatie van kleuren geeft bij de uitleg van
de diverse boei-systemen die er in de loop van
de tijd geweest zijn, een extra mogelijkheid om
de systematiek ervan duidelijk te beschrijven.
Uniek en op zichzelf al een prestatie van
formaat is dat het fotomateriaal van dit boek
afkomstig is uit zo'n 50 bijzondere collecties.
In het leeuwendeel van de 33 hoofdstukken
wordt werkelijk alles zeer gedetailleerd
bescheven van wat maar over de historie, de
fysieke vorm en de maten, de aanbesteding en
de bouw, het gebruik en het onderhoud en de
techniek te weten valt.
Naast voor de boeien pur sang is ook het
bladeren door dit boek voor de liefhebber van
maritieme kunst een waar genoegen. Tientallen
kunstvoorwerpen met boeien of bakens als
thema zijn op inktzwarte pagina's geprojec
teerd en vormen opzichzelf al 'juweeltjes' om
te zien. De eerste kunstplaat op pagina 9
onthult direct de herkomst van de titel van dit
boek: Als 't diep verloopt verset men de
bakens, een gravure van W. Hondius 1632 uit
Jacob Cats. Te zien zijn twee bakenzetters die
aan het werk zijn. Van de hierna volgende
platen is Stormachtige zee van Jacob Ruysdael
(circa 1655) op pagina 29 ook zo'n topstuk van
vaderlandse kunst. Op pagina 86 staat een
vuurgeld-penning uit 1759 en op de pagina's
103-104 zijn zelfs enkele fraaie 17/18de
eeuwse tegels afgebeeld.
De schrijver J.A. van Wallenburg verdient
werkelijk alle lof en waardering voor dit
titanenwerk, dat in opdracht van Rijks
waterstaat is uitgegeven en inmiddels vrijwel is
uitverkocht.
Na deze loftrompet toch nog een kritische noot
over de tekst. Vuurtorens, boeien, bakens, het
Loodswezen en alles wat hiermee te maken
heeft staan al sinds 1815 op de Rijksbegroting.
In de periode 1815-1940 was hierover een
"Inspecteur generaal over het Loodswezen, de
betonning, bebakening en de verlichting"
belast met de leiding. De rang van deze
Inspecteur was kolonel of vlagofficier.
Hierdoor werd het wel en wee van deze
omvangrijke Marine-organisatie op het hoogste
regeringsniveau besproken. Van Wallenburg
geeft weliswaar op
pagina 749 enige
gegevens uit de
Rijksbegroting van
1907, maar feitelijk
kan geconstateerd
worden dat er
gedurende bijna
twee eeuwen
jaarlijks aanzien
lijke bedragen naar
deze, voor 's Lands
economie belang
rijke, dienst gingen.
Deze dienst was werkzaam binnen het grond
gebied van het Koninkrijk der Nederlanden.
Wat Wallenburg overslaat is het 19de eeuwse
Oost- en West-Indiëverhaal. Onder leiding van
Nederlandse marine-officieren werd rond 1835
bijvoorbeeld al de Surinamerivier van boeien,
bakens en de lichten Purmerend en Leyden
voorzien. Over de Oost is op het gebied van
Nederlandse boeien en bakens ook nog heel
wat te vertellen. Een direct hiermee samen
hangend ander punt is het volgende: Een
tiental keer is een Bericht aan Zeevarenden
(BAZ), zoals oorspronkelijk gepubliceerd,
afgebeeld. Zo'n BAZ werd, ondertekend door
de Minister van Marine (en Koloniën),
gepubliceerd in de Staatscourant, als Zeeorder
binnen de Koninklijke Marine verspreid en
wereldwijd naar alle Hydrografische diensten
verzonden. Op deze manier verschenen de
its 'i diep verhopt
verser men tie int kens
38